HR 9 september 2011, LJN BR1653 en LJN BR1654

Het hof was op internet zelf op zoek gegaan naar feitelijke gegevens, die niet in het procesdossier voorkwamen. Door die gegevens ten nadele van de verzoekende partij aan zijn beslissing ten grondslag te leggen, zonder dat deze partij de gelegenheid heeft gekregen van die gegevens kennis te nemen en daarop desgewenst te reageren, heeft het hof gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.

Deze procedure speelt zich af in het kader van onderbewindstelling ter bescherming van het vermogen van meerderjarigen (titel 19 Boek 1 BW). Een bewindvoerder had voor al zijn cliënten het administratiesysteem Smart FMS (een softwareapplicatie) aangeschaft en daarvoor (onder meer) bij de cliënt in deze zaak € 10,– per maand in rekening gebracht. Een mogelijk relevante vraag was onder meer of het administratiesysteem nu (in overwegende mate) ten goede kwam aan de bewindvoerder of aan diens cliënten. Bij de goedkeuring van het in 2009 gevoerde bewind, had de kantonrechter onder meer bepaald dat de bewindvoerder een bedrag van € 70,– voor dit administratiesysteem aan de rechthebbende moest terugbetalen. Na appel van de bewindvoerder heeft het hof deze beschikking bekrachtigd.

Het hof stelt in zijn beschikking vast dat de bewindvoerder had afgezien van een mondelinge behandeling en verder dat de bewindvoerder geen informatie had overgelegd over de werking van het Smart FMS systeem. Het hof voegt daaraan toe dat het internet, een met name genoemde website, wel enige informatie biedt. Het hof overweegt vervolgens allereerst dat de bewindvoerder niet had uiteengezet of had onderbouwd hoe het bedrag van € 10,– per maand is berekend, en dat het bedrag reeds op die grond niet voor toewijzing in aanmerking komt. Een van de daarop volgende overwegingen van het hof is dat, hoewel het systeem dienstbaar is aan cliënten en voor de rechthebbende zeker enige voordelen bij het systeem te onderkennen zijn, uit de op het internet gegeven informatie blijkt dat het toch in de eerste plaats een systeem is ten behoeve van de administratie van de budgetbeheerder en dat het slechts als neveneffect heeft dat het de financiële mutaties op de eigen rekening voor de cliënten inzichtelijk maakt.

Anders dan zijn advocaat-generaal, leest de Hoge Raad de overwegingen waarin het internet wordt genoemd als bron van informatie klaarblijkelijk niet als overwegingen ten overvloede, maar als overwegingen die de beslissing van het hof mede dragen. Omdat de bewindvoerder geen gelegenheid had gekregen om van deze gegevens kennis te nemen en daarop desgewenst te reageren heeft het hof naar het oordeel van de Hoge Raad gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.

In een vergelijkbare zaak van dezelfde datum is de Hoge Raad tot een op dit punt identieke uitspraak gekomen (LJN BR1654). In beide uitspraken wordt verwezen naar HR 15 april 2011, LJN BP5612, NJ 2011, 180.

Zie over googelende rechters en de gevaren die hen bedreigen ook Coen E. Drion, De onderzoekende en/of googelende rechter, NJB 2009, 642 en Leonie Siemerink, Rechter gewaarschuwd voor googelen, NJB 2010, 41. Hun boodschap, zeer kort samengevat: het mag wel, maar denk aan de beginselen van behoorlijk procesrecht.

Cassatieblog.nl

Share This