HR 6 april 2018 ECLI:NL:HR:2018:533

Op een beslissing tot instelling van mentorschap is art. 6 EVRM van toepassing, omdat het een betrokkene de bevoegdheid ontneemt rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding.

Art. 1:451, tweede lid, BW biedt een instelling waar een meerderjarige wordt verzorgd of die hem begeleidt in beginsel de bevoegdheid mentorschap ten behoeve van die persoon te verzoeken. In deze zaak had de behandelend psychiater van de instelling waarin betrokkene werd verzorgd ten behoeve van hem een verzoek tot mentorschap ingediend. Betrokkene had zich tegen toewijzing van het verzoek verzet. De kantonrechter had het verzoek echter toegewezen, en het hof had deze beslissing bekrachtigd.

In cassatie voerde betrokkene aan dat de instelling verschillende rollen vervulde, namelijk die van verzoekster en deskundige. Daardoor was de visie van de deskundige geen objectief advies van een onpartijdige deskundige. Deze klacht leidt tot niets.

De Hoge Raad neemt wel tot uitgangspunt dat art. 6 EVRM van toepassing is op een beslissing tot instelling van mentorschap, omdat het een betrokkene de bevoegdheid ontneemt rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding.

Het hof heeft de (destijds) behandelend psychiater die het verzoek heeft ingediend en tijdens de mondelinge behandeling ook is gehoord, echter niet als deskundige aangemerkt. Het beroep op het arrest Korošec (EHRM 8 oktober 2015, nr. 77212/12) treft daarom geen doel.

Net zo min als bij ondercuratelestelling stelt de wet bij mentorschap de eis dat een verklaring van een deskundige wordt overgelegd. Of een onderzoek door een medisch deskundige noodzakelijk is, staat ter vrije beoordeling van de rechter. Volgens de Hoge Raad mocht het hof zijn oordeel baseren op wat in de procedure schriftelijk, en ter zitting, mondeling, was aangevoerd (door de behandelend psychiater, maatschappelijk werkster, betrokkene en zijn advocaat) en op wat het ter zitting zelf had waargenomen. Van gebrek aan “gelijke wapenen” is geen sprake geweest. Betrokkene heeft niet aangevoerd dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad de medische bevindingen van de psychiater te bestrijden of zelf medische gegevens over te leggen. Hij heeft ook niet gesteld het hof om benoeming van een (onafhankelijke) deskundige te hebben verzocht.

Niettemin wordt ’s hofs beslissing vernietigd, maar dat hangt samen met hoor en wederhoor. Uit de processtukken blijkt niet dat het hof betrokkene in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten over een brief van de instelling die het wel in zijn beslissing noemt.

Volgt vernietiging en terugverwijzing naar hetzelfde hof.

Cassatieblog.nl

Share This