HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1069 (Vado Properties Maastricht/Gemeente Maastricht)

De onteigeningsrechter heeft de taak om de schadeloosstelling voor onteigening zelfstandig vast te stellen, wat meebrengt dat de onteigeningsrechter zelf nader onderzoek moet doen als de gedingstukken daar aanknopingspunten voor bevatten. In een geval dat zulke aanknopingspunten bestaan mag hij een aanbod om stukken over te leggen niet als tardief buiten beschouwing laten.

Achtergrond

Deze zaak gaat om de onteigening van twee percelen in en door de gemeente Maastricht, waarop de eigenaar (Vado) een bedrijfscomplex verhuurde. De rechtbank heeft na het uitspreken van de onteigening de schadeloosstelling voor deze onteigening begroot op € 5.217.500,–, met daarnaast een vergoeding voor juridische en deskundige bijstand. Zowel Vado als de gemeente hebben cassatieklachten gericht tegen de beslissing van de rechtbank.

Zelfstandige taak onteigeningsrechter: tardief aanbod stukken in het geding te brengen

In cassatie spitst het geschil zich onder meer toe op de door Vado gestelde financieringsschade. Vado stelde door de onteigening en de aankoop van een vervangend beleggingsobject geconfronteerd te worden met hogere financieringslasten en met kosten voor afwikkeling van een renteswap. De deskundigen menen dat het hier gaat om een contractgevolg in plaats van een onteigeningsgevolg, zodat de daarmee gemoeide kosten niet worden meegenomen bij de schadeloosstelling voor onteigening. De rechtbank merkt op dat uitzonderingen bestaan op dat uitgangspunt, maar dat alleen kan worden beoordeeld of daarvan in dit geval sprake is aan de hand van alle relevante stukken met betrekking tot die financiering. Vado heeft nagelaten deze stukken te overleggen en de rechtbank wijst het aanbod van Vado bij pleidooi om dat alsnog te doen af, als tardief. De rechtbank kent daarom geen vergoeding toe voor financieringsschade.

Vado klaagt in cassatie over die overweging en die klacht slaagt. De Hoge Raad stelt zijn vaste jurisprudentie over de zelfstandige taak van de onteigeningsrechter om de schadeloosstelling vast te stellen voorop. Daaruit leidt de Hoge Raad af dat wanneer er aanknopingspunten bestaan om verder onderzoek te doen naar een schadepost, de onteigeningsrechter geen gevolgen mag verbinden aan het nalaten van partijen om uit eigen beweging (tijdig) gegevens te verschaffen. De Hoge Raad overweegt:

“Volgens vaste rechtspraak dient de onteigeningsrechter zelfstandig te onderzoeken welke schadevergoeding aan de onteigende toekomt en is hij daarbij niet gebonden aan het advies van de door hem benoemde deskundigen. Ook is hij niet gebonden aan het standpunt van partijen over de hoogte van de schadeloosstelling. Indien de stukken van het geding hem daartoe aanknopingspunten verschaffen, dient hij ambtshalve onderzoek te doen naar de betekenis van die aanknopingspunten voor de schadeloosstelling. Hij mag in een zodanig geval in beginsel geen gevolgen verbinden aan het nalaten van partijen om uit eigen beweging (tijdig) gegevens te verschaffen. Wel kan hij daartoe aan partijen instructies geven en mag hij gevolgen verbinden aan de wijze waarop partijen aan die instructies gehoor geven.” (r.o. 4.1.3)

De rechtbank heeft niet vastgesteld of er in de stukken aanknopingspunten bestonden voor het bestaan van voor vergoeding in aanmerking komende schadeposten. In cassatie wordt er daarom veronderstellenderwijs van uitgegaan dat zulke aanknopingspunten bestonden. In dat geval had de rechtbank het aanbod om de stukken alsnog in het geding te brengen, niet als tardief mogen afwijzen. A-G Valk merkt in zijn conclusie voor deze zaak op (onder 2.11) dat “met de renteontwikkeling van de afgelopen jaren in het achterhoofd” de “bewering van Vado dat voor een nieuwe kredietfaciliteit méér rente moet worden betaald”, “niet zeer aannemelijk” lijkt. “Maar dat betekent niet dat de rechtbank dat betoog kon passeren op de wijze waarop het dat heeft gedaan.”

De Hoge Raad bevestigt hiermee zijn vaste jurisprudentie dat de ‘gewone’ civiele regels van stelplicht en bewijslast in onteigening niet zonder meer van toepassing zijn (zie ter contrast bijv. HR 9 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9204, besproken in CB 2012-52, waarin de Hoge Raad overwoog dat van een partij die zich beroept op schriftelijke stukken waarover hij beschikt, verlangd mag worden dat hij deze spontaan in het geding brengt).

Opstellen proces-verbaal

De gemeente klaagt in cassatie ook dat de rechtbank bij het oordeel over aanloopschade geen zichtbare aandacht heeft besteed aan haar gemotiveerde verweer op zitting. Pas na het formuleren van de cassatieklachten heeft de gemeente de beschikking gekregen over het proces-verbaal. Bij schriftelijke toelichting heeft de gemeente vermeld dat het nagezonden proces-verbaal de volgende inhoud heeft:

“Vado en de gemeente voeren het woord overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnota’s en reageren op elkaars pleidooi.

Na schorsing van de zitting lichten de deskundigen hun rapportage toe en reageren zij op de pleidooien van partijen.

Vervolgens reflecteren partijen op hetgeen door de deskundigen is verklaard.”

De Hoge Raad stelt voorop dat wanneer de deskundigen ter terechtzitting een aanvullend advies hebben verstrekt (dat bovendien door de rechtbank is overgenomen), de rechtbank met het oog op de controleerbaarheid van haar beslissing, aanleiding had behoren te zien om in haar uitspraak of het proces-verbaal verslag te doen van dat aanvullend advies en van de daarop door partijen gegeven reacties. De cassatieklacht leidt echter niet tot cassatie, omdat deze niets vermeldt over de inhoud van het verweer dat de gemeente heeft gevoerd. De klachten geven daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank de verwerping van het in de klacht bedoelde verweer onvoldoende heeft gemotiveerd.

Motiveringsklachten

De Hoge Raad acht daarnaast twee motiveringsklachten van Vado (r.o. 4.2 en 4.3) en een motiveringsklacht van de gemeente (r.o. 5.1.4) gegrond. Volgt vernietiging in het principale en incidentele beroep en verwijzing.

Cassatieblog.nl

Share This