Selecteer een pagina

HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:158

Een minderjarige kan een verzoek om benoeming van een bijzondere curator (art. 1:250 BW) indienen zonder te worden vertegenwoordigd door een wettelijk vertegenwoordiger, maar kan tegen de afwijzing van zo’n informeel verzoek niet zonder de wettelijk verplichte rechtsbijstand van een advocaat een rechtsmiddel aanwenden.

Het zal niet vaak voorkomen dat een minderjarige erin slaagt om, zonder cassatieadvocaat en zelfs zonder cassatiemiddel, de Hoge Raad te verlokken tot een gemotiveerde uitspraak. Hier is dat gelukt, zij het zonder succes voor de minderjarigen in kwestie. Wat was het geval?

Verzoeksters, beiden minderjarig, hebben op de voet van art. 1:250 BW de rechtbank verzocht een bijzondere curator te benoemen, die hen (in plaats van de gezagsouder) in en buiten rechte zou vertegenwoordigen. Een dergelijke procedure kan een minderjarige (logischerwijze) zelfstandig voeren, zonder tussenkomst van zijn wettelijk vertegenwoordiger. Dit volgt uit een beschikking van de Hoge Raad uit 2015 (HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1409, CB 2015-95).

De rechtbank wees het verzoek af en het hof bekrachtigde dit oordeel, op de grond dat toewijzing niet in het belang van de kinderen was.

Bij brief aan de Hoge Raad hebben de kinderen – zonder opgave van redenen – te kennen gegeven dat zij het “niet eens” waren met de beschikking van het hof. De kinderen hebben geen gebruik gemaakt van de door de griffier geboden mogelijkheid om alsnog een door een cassatieadvocaat ondertekend cassatieverzoekschrift – met cassatiemiddel – in te dienen (vgl. art. 426a Rv). Wel hebben zij een vervolgbrief aan de Hoge Raad gestuurd, waarvan de bewoordingen volgens A-G Langemeijer “doen vermoeden dat de kinderen bij het opstellen de hulp hebben gehad van ten minste één volwassene” (conclusie, voetnoot 3). In deze brief stelden de kinderen zich, onder verwijzing naar voornoemde beschikking uit 2015, op het standpunt dat zij zonder procesvertegenwoordiging door een cassatieadvocaat cassatieberoep konden instellen. Meer concreet beriepen zij zich daartoe op de volgende passage uit die beschikking:

“3.4.5 (…) Een minderjarige dient in alle familierechtelijke zaken hem betreffend te worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in art. 798 lid 1 Rv. Hij kan de door de wetgever aan belanghebbenden toegekende processuele bevoegdheden evenwel niet zonder tussenkomst van een wettelijke vertegenwoordiger of een daartoe benoemde bijzondere curator uitoefenen, behoudens voor zover de wet daarin voorziet. (HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3535, NJ 2015/57).

Dat laatste is het geval ten aanzien van een verzoek als bedoeld in art. 1:250 BW. Een minderjarige wiens verzoek tot benoeming van een bijzondere curator is afgewezen, kan daartegen dus zonder te worden vertegenwoordigd een rechtsmiddel aanwenden (vgl. HR 1 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0245).”

Een minderjarige kan dus “zonder te worden vertegenwoordigd” (door zijn wettelijk vertegenwoordiger) een rechtsmiddel aanwenden tegen de afwijzing van een informeel verzoek op de voet van art. 1:250 BW. Maar dit betekent niet dat hij geen wettelijk voorgeschreven procesvertegenwoordiging door een (cassatie)advocaat nodig heeft, zo oordeelt de Hoge Raad. Hij verklaart het cassatieberoep niet-ontvankelijk op de voet van art. 80a RO, onder verwijzing naar de conclusie van A-G Langemeijer, en overweegt ter verduidelijking:

“Hierbij verdient opmerking dat de beslissing van HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1409, NJ 2015/293, rov. 3.4.5, derde alinea, niet inhoudt dat een minderjarige bij een verzoek als bedoeld in art. 1:250 BW zonder de wettelijk verplichte rechtsbijstand van een advocaat een rechtsmiddel kan aanwenden, maar uitsluitend dat de minderjarige dit kan zonder vertegenwoordigd te worden door een wettelijk vertegenwoordiger (ouder of voogd).”

Plv. P-G Langemeijer wees in zijn conclusie op het verschil tussen procesvertegenwoordiging van handelingsonbekwame personen (zoals minderjarigen), waarvan de ratio is gelegen in de bescherming van die personen, en de voor sommige procedures wettelijk voorgeschreven procesvertegenwoordiging door een advocaat, waarvan de ratio is gelegen in de bevordering van een goede procesorde (conclusie, sub 5-11).

Cassatieblog.nl

Share This