Selecteer een pagina

HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1060

Het oordeel van het hof inhoudende dat de kredietverzekering geen dekking biedt voor de onbetaalde facturen, omdat de uiterste factureringstermijn zou zijn verstreken is, gelet op het bepaalde in de onderaannemingsovereenkomst en de daarop toepasselijke voorwaarden, onbegrijpelijk.

Achtergrond

Tussen Compagnie Francaise D’Assurance pour le Commerce Exterieur S.A (hierna: Coface) en Sterk Midden Nederland B.V. (hierna SMN) is op 1 december 2000 een kredietverzekeringsovereenkomst gesloten. De polis voorziet in uitbetaling van 85% van het factuurbedrag van verzekerde facturen waarvoor een kredietlimiet is verstrekt. Een van de dekkingsvoorwaarden houdt in dat de facturen voor het leveren van zaken of het verrichten van diensten binnen de uiterste factureringstermijn moeten zijn verzonden aan de debiteur. De uiterste factureringstermijn is bij levering van zaken 30 dagen na de levering. Bij het verrichten van diensten is dit 30 dagen na dienstverrichting die recht op betaling oplevert. In deze zaak is in geschil wat moet worden verstaan onder dienstverrichting die recht geeft op betaling.

Feiten en procesverloop

In februari 2011 heeft SMN als ondernaannemer een opdracht gekregen van A B.V. voor werk in De Lier (een gemeente in Zuid-Holland). De gemeente was de opdrachtgever van A B.V. In de onderaannemingsovereenkomst tussen SMN en A B.V. is het volgende opgenomen:

 “Door de onderaannemer op te stellen facturen dienen te voldoen aan de volgende eisen: (…)

Facturen worden door de aannemer uitsluitend in behandeling genomen als er een door de uitvoerder van de aannemer voor akkoord getekende opdrachtbon is bijgevoegd, waaruit blijkt dat door de aannemer is geconstateerd dat de gefactureerde prestatie is geleverd. Bij elke factuur dient verder een compleet ingevuld mandagenregister betreffende de periode waarop de factuur van toepassing is, te worden bijgevoegd.”

Op de onderaannemingsovereenkomst zijn de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (hierna: UAV 1989) van toepassing verklaard. In de UAV 1989 is onder meer opgenomen:

1. De opneming van het werk geschiedt op schriftelijke, tot de directie gerichte aanvrage van de aannemer (…)
5. Wordt niet binnen acht dagen na de opneming een schriftelijke mededeling, of het werk al dan niet is goedgekeurd, aan de aannemer verzonden (…) wordt het werk geacht op de achtste dag na opneming te zijn goedgekeurd. (…)
6. Het werk wordt als opgeleverd beschouwd indien het overeenkomstig het bepaald in par 9 is of geacht wordt te zijn goedgekeurd.(…)”

De UAV 1989 bieden de aannemer dus de mogelijkheid om het proces van opneming en goedkeuring enigszins te versnellen. Als goedkeuring niet binnen acht dagen na de opneming wordt verleend, wordt het werk geacht te zijn goedgekeurd. Het werk kan dan als opgeleverd worden beschouwd en de factuur kan worden ingediend.

Op 15 juni 2011 heeft SMN de laatste werkzaamheden in De Lier verricht. Het werk van SMN is door de gemeente (opdrachtgever van A B.V.) uiteindelijk pas op 15 augustus 2011 opgenomen. Eind augustus/begin september is het werk van SMN door A B.V. akkoord bevonden. SMN heeft op 12 september 2011 de facturen aan A B.V. gestuurd. A B.V. is op 20 september 2011 failliet verklaard en de facturen van SMN zijn onbetaald gebleven. Vervolgens heeft SMN een claim tot vergoeding van de onbetaalde facturen bij Coface ingediend. Coface heeft de vergoeding geweigerd, omdat SMN niet zou hebben voldaan aan de dekkingsvoorwaarde dat de facturen binnen de uiterste factureringstermijn zijn verzonden.

Procesverloop

In dit geding vordert SMN van Coface een vergoeding van de onbetaalde facturen. SMN heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de onderaannemingsovereenkomst het recht op betaling pas is ontstaan toen A B.V. eind augustus/begin september bereid was om de opdrachtbonnen voor akkoord te ondertekenen. Coface betoogt dat op grond van de UAV 1989  ook zonder akkoord van A B.V. het recht bestond op betaling van de dienstverlening door SMN, omdat goedkeuring ook na afloop van de (8 dagen) termijn kan worden geacht te zijn verleend.

De rechtbank heeft de vordering van SMN toegewezen. Het hof wees de vordering af. Het hof overwoog dat de onderaannemingsovereenkomst en de daarop toepasselijke voorwaarden (UAV 1989) bepalen vanaf welk moment recht op betaling bestaat. Naar het oordeel van het Hof bestond recht op betaling vanaf het moment dat SMN de goedkeuring op grond van de UAV 1989 had mogen veronderstellen. SMN had met het versturen van de facturen niet hoeven wachten op de daadwerkelijke goedkeuring. Als een opdrachtgever op een herhaald verzoek van de aannemer geen reactie geeft, mag de aannemer op grond van de UAV 1989 het werk als opgeleverd beschouwen en mag hij dus zijn factuur indienen, aldus het hof. Naar het oordeel van het hof had SMN al ruim voor augustus de facturen kunnen versturen.

Cassatie

In cassatie wordt door SMN (met succes) tegen dit oordeel opgekomen. SMN klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat de UAV 1989 niet van toepassing zijn voor zover zij afwijken van het bepaalde in de onderaannemingsovereenkomst. Door SMN is in hoger beroep aangevoerd dat, nu in de onderaannemingsovereenkomst is bepaald dat een expliciete goedkeuring van de opdrachtgever voor het ontstaan van recht op betaling is vereist, de mogelijkheid van de impliciete goedkeuring uit de UAV 1989 niet van toepassing kan zijn. De Hoge Raad acht deze klacht gegrond en overweegt daartoe als volgt:

“Het hof heeft er geen blijk van gegeven dit betoog van SMN in zijn overwegingen te hebben betrokken. Indien het hof niet aan dat betoog heeft voorbijgezien, is in het licht van dat betoog, zonder nadere toelichting, onbegrijpelijk hetgeen het hof in rov. 3.8.1 en 3.8.3 heeft overwogen.”

Daarnaast klaagt SMN over de onbegrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat SMN, als zij de mogelijkheid van de impliciete goedkeuring uit de UAV 1989 had gebruikt, ruim voor augustus 2011 recht op betaling zou hebben gehad. Daartoe wordt aangevoerd dat uit de gedingstukken blijkt dat op 15 augustus door A B.V. is geconstateerd dat de werkzaamheden door SMN nog niet volledig waren voltooid. De Hoge Raad acht het oordeel van het hof bij deze stand van zaken onbegrijpelijk, omdat moet worden aangenomen dat van het met succes toepassen van de procedure uit de UAV 1989, slechts sprake kan zijn als de opdrachtnemer het werk heeft voltooid.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst het geding naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.

Cassatieblog.nl

Share This