HR 24 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:742 (Stichting Renaissance Zorg / Gemeente Helmond)
Gemeenten mogen ter uitvoering van art. 6.1 Wmo in overeenkomsten met zorgaanbieders nadere voorwaarden stellen ter naleving van de Wmo. Nakoming van deze afspraken mag vervolgens ook bij de civiele rechter worden afgedwongen.
Achtergrond
Stichting Renaissance Zorg (SRZ) verleent zorg in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). De gemeente Helmond heeft met SRZ een overeenkomst gesloten op basis waarvan zorgbehoevenden met een indicatiestelling van de gemeente zorg kunnen afnemen bij SRZ. In die overeenkomst is onder meer bepaald dat de Stichting verplicht is mee te werken aan een eventuele interne administratieve controle.
Na verloop van tijd zijn er bij de gemeente vragen gerezen over de financiële verantwoording door SRZ. De gemeente heeft SRZ daarom verzocht mee te werken aan een administratieve controle, maar SRZ weigerde dit steeds. Uiteindelijk heeft de gemeente in kort geding gevorderd SRZ te gebieden alsnog aan de overeenkomst te voldoen en medewerking te verlenen aan een interne controle op haar administratie. De gemeente krijgt in twee instanties gelijk en SRZ wordt door rechtbank en hof opgedragen alsnog aan de controle mee te werken.
SRZ stelt cassatieberoep in. Zij betoogt dat de gemeente het in art. 6.1 WMO geregelde publiekrechtelijk toezicht op die wet op onaanvaardbare wijze doorkruist door bij de civiele rechter nakoming te vorderen van de uit de WMO-overeenkomst voortvloeiende verplichting om mee te werken aan een verscherpte interne controle van haar administratie.. De gemeente had volgens SRZ enkel publiekrechtelijke toezichtsinstrumenten mogen benutten.
Beoordeling in cassatie
De Hoge Raad stelt in zijn uitspraak voorop dat een gemeente voor de behartiging van publieke belangen gebruik mag maken van privaatrechtelijke bevoegdheden (CB 2023-54), tenzij de wet het gebruik van die bevoegdheden uitsluit of als dat gebruik een onaanvaardbare doorkruising vormt van de betrokken publiekrechtelijke regeling (ECLI:NL:HR:1990:AC0965).
De Hoge Raad wijst vervolgens op taakstelling van de gemeente op grond van de Wmo. De gemeente is op basis van de Wmo verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van haar inwoners, meer in het bijzonder van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen. De gemeente kan deze ondersteuning bieden door middel van particuliere zorgaanbieders en zal daarvoor doorgaans een overeenkomst met de zorgaanbieder sluiten.
De gemeente is eveneens belast met het waarborgen van de kwaliteit van de zorg en het toezicht op de naleving van de Wmo. De gemeente zal er volgens de wetgever op moeten toezien dat de zorgaanbieders voldoen aan de wettelijke en gemeentelijke kwaliteitseisen. Daarbij kan zij de naleving van die eisen ook waarborgen in de overeenkomst of via aanvullende afspraken.
Vervolgens zal de gemeente er ook voor moeten zorgen dat er toezicht wordt gehouden op het functioneren van de zorgaanbieders en dat er passende reacties volgen op geconstateerd tekortschieten. In dat kader bepaalt art. 6.1 Wmo dat de gemeente personen aanwijst die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van hetgeen bij of krachtens de Wmo bepaald. Deze formulering omvat blijkens de wetgeschiedenis ook voorwaarden die de gemeente ter voldoening aan de wettelijke regels en verordeningen mogelijk in overeenkomsten met aanbieders heeft opgenomen, aldus de Hoge Raad. De regels van de gemeente in de overeenkomst met SRZ zijn volgens de Hoge Raad dus niet in strijd met art. 6.1 Wmo.
Het via privaatrechtelijke weg afdwingen van die toezichtsverplichtingen is dat evenmin. De tekst, de strekking noch de wetsgeschiedenis van de Wmo bieden volgens de Hoge Raad grond voor de conclusie dat de wetgever met art. 6.1 Wmo de mogelijkheid heeft willen uitsluiten dat de gemeente via privaatrechtelijke weg nakoming vordert van uit overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen zoals in deze zaak aan de orde. Volgens de Hoge Raad valt evenmin in te zien dat art. 6.1 Wmo op onaanvaardbare wijze wordt doorkruist als de gemeente nakoming vordert van dergelijke verplichtingen. Het betoog van SRZ faalt dan ook.
De Hoge Raad verwerpt daarom het cassatieberoep. Dit is in lijn met de conclusie van A-G Snijders.