HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2741 (Gemeente Beuningen/X)
(1) Van een schending van hoor en wederhoor omdat deskundigen onaangekondigd een derde raadplegen, is slechts sprake wanneer het deskundigenbericht als geheel daardoor onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar is.(2) De onteigende komt in beginsel een vergoeding toe vanwege de aanwezigheid van bruikbare bodembestanddelen; bij het bepalen van de omvang van die vergoeding is de rechtbank, wanneer ook de onteigende deze kon uitwinnen, vrij in zijn keuze voor een waarderingsmethode of een combinatie daarvan.
De rechtbank Gelderland heeft de schadeloosstelling voor de onteigening van percelen grasland in de gemeente Beuningen vastgesteld. In cassatie spitst het arrest van de Hoge Raad zich toe op twee onderwerpen. Het eerste onderwerp lijkt ook buiten het onteigeningsrecht relevant, en ziet op het geval dat rechtbankdeskundigen in het kader van hun onderzoek een derde raadplegen.
Hoor en wederhoor bij raadpleging derde door deskundigen
De gemeente klaagt in cassatie over het inschakelen van een rentmeester door de rechtbankdeskundigen, waar partijen op voorhand niet over zijn geïnformeerd en op wiens (overigens ook onduidelijke) inbreng partijen niet hebben kunnen reageren. Het onderdeel klaagt dat dit een schending is van het beginsel van hoor en wederhoor en van artikel 6 EVRM. De gemeente heeft in dat kader verwezen naar HR 8 juli 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ5081), waar de Hoge Raad casseerde omdat de adviseurs in een bindend advies over een verkoopwaarde op hun beurt advies hadden ingewonnen bij een derde. Daardoor besliste in feite de derde over de vraag die partijen verdeeld hield.
De Hoge Raad oordeelt echter dat die vergelijking niet opgaat omdat de rechtbankdeskundigen in onteigening niet beslissen op het geschil van partijen: die beslissing is aan de rechter. Maar de rechter mag zijn oordeel niet baseren op bescheiden of gegevens waar partijen zich onvoldoende over hebben kunnen uitlaten. Een partij moet daarom in het kader van art. 6 EVRM en art. 19 Rv de mogelijkheid hebben effectief commentaar te leveren op een deskundigenbericht. Daarvoor hoeven partijen echter niet steeds de beschikking te hebben over de onderliggende gegevens of bescheiden. Als een partij meent dat het deskundigenbericht door het ontbreken van die bescheiden onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar is, zal de rechter moeten beoordelen of het deskundigenbericht toch aan zijn beslissing ten grondslag kan worden gelegd (rov. 5.1.4).
Schadeloosstelling voor winbare bodembestanddelen
Het arrest gaat daarnaast in op de verdeling van het voordeel dat de onteigenaar geniet als een onteigend stuk grond ook winbare bodembestanddelen bevat. De onteigende heeft recht op volledige schadeloosstelling voor onteigening, dus moet volgens vaste jurisprudentie bij de vaststelling van de waarde van het onteigende ook de meerwaarde wegens winbare bodembestanddelen worden vergoed. In Noord-Holland/Koeckhoven (HR 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4378) overwoog de Hoge Raad dat wanneer de eigenaar de bodembestanddelen niet mocht winnen en de onteigenaar wel, de vergoeding voor die bestanddelen voor de onteigende in principe moet worden begroot op de helft van het voordeel dat zij hebben voor de onteigenaar (maar nooit hoger dan de marktwaarde).
In onderhavige zaak doet zich een ander geval voor: ook de eigenaar had de mogelijkheid om de bodembestanddelen te winnen. In de grondwaarde op basis van vergelijkingstransacties van € 13,50 was daarom al een zekere verwachting van zandwinning verdisconteerd. Naast die hogere waarde besloten deskundigen en de rechtbank om de waarde ‘op te plussen’ tot € 18,50, op basis van de exploitatiebegroting en toerekening van de daarmee te behalen winsten voor 20 à 25% aan de onteigende en voor 75 à 80% aan de onteigenaar. Tot die verdeelsleutel kwamen zij door te letten op de onzekerheid en het tijdsverloop waarmee de exploitatie voor de onteigenaar gepaard gaat, terwijl de onteigende zijn aandeel vooraf contant uitbetaald krijgt. Advocaat-generaal Van Oven concludeerde tot vernietiging, omdat de exploitatiewinst moet worden berekend door de grondwaarde zónder het verhogende effect van de bodembestanddelen als kosten op te voeren. Zo lijkt de waardeverhogende omstandigheid twee keer te worden meegenomen in de schadeloosstelling.
De beslissing van de rechtbank kan echter wel de goedkeuring van de Hoge Raad wegdragen. Wanneer ook de eigenaar de mogelijkheid heeft om de bodembestanddelen te winnen, kan ook worden gewaardeerd op basis van de vergelijkingsmethode of een combinatie van methodes (rov. 6.1.5). Het oordeel van de rechtbank moet volgens de Hoge Raad aldus worden gelezen dat ten tijde van de gebruikte vergelijkingstransacties (2001-2009) met minder grote volumes bodembestanddelen rekening is gehouden dan in 2010 aanwezig bleken. De in de exploitatiebegroting berekende en verdeelde overwinst betreft volgens de Hoge Raad ‘kennelijk’ de hogere waarde als gevolg van de pas in 2010 gebleken aanwezigheid van grotere volumes bodembestanddelen (rov. 5.2.4). Een dergelijke combinatie van waarderingsmethodes staat de Hoge Raad toe, en ook de verdeelsleutel van 20 à 25% en 75 à 80% acht hij in het licht van de door de rechtbank meegewogen omstandigheden begrijpelijk gemotiveerd.