HR 3 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:815
Blokkeert het bestaan van een wachtgeldregeling het recht van de werknemer op de wettelijke transitievergoeding? De Hoge Raad legt in deze zaak het overgangsrecht van de Wwz uit.
Achtergrond
De arbeidsovereenkomst van een werkneemster is, na toestemming van het UWV, om bedrijfseconomische redenen opgezegd. De werkneemster valt onder de in de cao opgenomen wachtgeldregeling, maar voldoet niet aan de voorwaarden voor uitkering onder deze regeling. Haar verzoek om wachtgeld wordt daarom afgewezen. Hierop vraagt de werkneemster om betaling van de wettelijke transitievergoeding. Ook dit is zonder succes: de werkgever meent dat haar (voormalig) werkneemster geen recht heeft op de transitievergoeding, gelet op het bepaalde in art. XXII lid 7 van de Wet werk en zekerheid (hierna: de Wwz) en het Besluit overgangsrecht transitievergoeding (hierna: het Besluit), omdat wachtgeld een voorziening als bedoeld is in dat Besluit. Het hof gaat hierin mee en wijst de door werkneemster gevraagde transitievergoeding af. Dat in casu het wachtgeld niet is betaald, omdat de werkneemster niet aan de in de regeling gestelde voorwaarden voor wachtgeld voldeed, betekent volgens het hof niet dat de werkneemster (toch) wél recht heeft op transitievergoeding. De werkneemster is het hier niet mee eens en gaat in cassatie.
Transitievergoeding en overgangsrecht
Op grond van art. 7:673 BW is de werkgever in beginsel een transitievergoeding verschuldigd aan de werknemer, indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de werkgever, kort gezegd, het initiatief heeft genomen tot het beëindigen of niet voortzetten van deze overeenkomst. Art. 7:673 BW is ingevoerd door de Wwz en per 1 juli 2015 in werking getreden. Als aan de daarvoor gestelde voorwaarden is voldaan, bestaat ingevolge het overgangsrecht (art. XII lid 1 Wwz) recht op transitievergoeding indien de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in gang is gezet na 1 juli 2015. Dat is in deze zaak het geval.
De wetgever heeft daarbij onder ogen gezien dat de werkgever tegelijkertijd nog gebonden kan zijn aan afspraken met de vakbonden die vóór 1 juli 2015 zijn gemaakt omtrent de beëindiging van een arbeidsovereenkomst en heeft voor dat geval een overgangsregeling tot stand willen brengen. Die overgangsregeling is (uiteindelijk) neergelegd in art. XXII lid 7 Wwz. Op grond van dat artikel kan, in afwijking van art. 7:673 BW, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat de transitievergoeding geheel of gedeeltelijk niet verschuldigd is gedurende een bepaalde periode en onder bepaalde voorwaarden, indien de werknemer wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht heeft op een vergoeding of voorziening, op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers en de werknemer of verenigingen van werknemers voor het tijdstip van inwerkingtreding van art. I, onderdelen V en W, Wwz gemaakte afspraken. Deze overgangsregeling heeft blijkens de parlementaire geschiedenis als doel dubbele betalingen te voorkomen en ziet op afspraken die voor 1 juli 2015 zijn gemaakt over vergoedingen of voorzieningen waar de werknemer wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht op heeft en waaraan de werkgever is gebonden.
Het Besluit is de uitwerking van art. XXII lid 7 Wwz. In het Besluit is bepaald dat indien de werknemer op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers en verenigingen van werknemers gemaakte afspraken – aangegaan voor 1 juli 2015 en waaraan op 1 juli 2015 rechten kunnen worden ontleend – recht heeft op vergoedingen of voorzieningen als bedoeld in art. XXII lid 7 Wwz, de transitievergoeding niet verschuldigd is, tenzij overeengekomen is dat de werknemer recht heeft op die vergoeding of voorziening, in aanvulling op de transitievergoeding.
In deze zaak is sprake van een dergelijke afspraak. De cao bevat een wachtgeldregeling op basis waarvan de werkneemster, onder voorwaarden, recht heeft op wachtgeld. Aan die voorwaarden is echter niet voldaan en de werkneemster krijgt dus geen wachtgeld. Heeft zij in zo’n geval (toch) wél aanspraak op de transitievergoeding?
Nee, zegt de Hoge Raad. Uit de parlementaire toelichting bij de voornoemde overgangsregeling leidt de Hoge Raad af dat de transitievergoeding niet verschuldigd is aan werknemers die in het algemeen op 1 juli 2015 recht hadden op vergoedingen of voorzieningen op grond van lopende collectieve afspraken. Daarbij is onder ogen gezien dat bepaalde vergoedingen of voorzieningen wellicht niet tot uitkering komen en potentieel een ongunstiger regeling bieden voor werknemers dan de transitievergoeding, en is ervoor gekozen hiervoor geen regeling te treffen, aldus de Hoge Raad. De werkneemster heeft dus geen recht op transitievergoeding, hoewel zij ook geen uitkering onder de wachtregelregeling krijgt.
Volgt verwerping van het cassatieberoep. Deze afdoening is conform de conclusie van A-G Assink.