HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:600
De vertrouwelijkheid van met een advocaat of notaris uitgewisselde informatie kan voor de rechtspersoon een gegronde reden opleveren om geen inzage te geven in stukken die de onderzoekers nodig achten voor het onderzoek. De rechtspersoon kan zich ook op die vertrouwelijkheid beroepen indien de geheimhouder zich niet op een verschoningsrecht beroept.
Feiten
De ondernemingskamer heeft een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van SNS Reaal en SNS Bank (SNS Reaal c.s.) in de periode tot aan de nationalisatie van SNS Reaal in 2013. SNS Reaal c.s. weigeren om de onderzoekers inzage te geven in informatie die is uitgewisseld met een advocaat of notaris. Deze informatie is, naar SNS Reaal c.s. stellen, opgenomen in onder meer notulen van vergaderingen van hun raden van bestuur en van commissarissen, schriftelijk vastgelegde bestuursbesluiten en correspondentie met DNB en het ministerie van Financiën. De onderzoekers hebben de raadsheer-commissaris daarop op de voet van art. 2:350 lid 4 BW, althans art. 2:352 lid 1 BW, primair verzocht te bepalen dat SNS Reaal c.s. zich ten aanzien van de betreffende documenten niet kan beroepen op een afgeleid verschoningsrecht. Subsidiair hebben de onderzoekers verzocht te bepalen dat SNS Reaal c.s. de stukken die zij niet aan de onderzoekers verstrekken aan de raadsheer-commissaris dienen over te leggen zodat deze kan bepalen of SNS Reaal c.s. zich ter zake terecht op een afgeleid verschoningsrecht beroepen.
De beschikking van de raadsheer-commissaris
De raadsheer-commissaris heeft samengevat als volgt geoordeeld. Het verschoningsrecht geldt ook binnen een enquête. Aan SNS Reaal c.s. komt een beroep toe op een afgeleid verschoningsrecht met betrekking tot hetgeen zij aan een advocaat of notaris hebben toevertrouwd en hetgeen de advocaat of notaris aan hen heeft meegedeeld. Dat bij het verkrijgen van openheid van zaken over de periode voorafgaand aan de nationalisatie van SNS Reaal een zwaarwichtig publiek belang bestaat, is geen uitzonderlijke omstandigheid die maakt dat het verschoningsrecht hier moet worden doorbroken. SNS Reaal c.s. hebben vooralsnog zelf bepaald welke passages uit de opgevraagde stukken zij niet aan de onderzoekers willen tonen; de destijds door hen geadieerde advocaten en notarissen hebben zich niet op hun verschoningsrecht beroepen. Dit standpunt van SNS Reaal c.s. is niet aan rechterlijke toetsing onttrokken. De rechter-commissaris zal onderzoeken of de informatie die SNS Reaal c.s. niet willen verstrekken, inderdaad onder het verschoningsrecht valt omdat deze aan een geheimhouder is toevertrouwd.
De onderzoekers hebben cassatieberoep ingesteld. De Vereniging van Effectenbezitters (VEB), die om het onderzoek had verzocht, heeft het cassatieberoep van de onderzoekers ondersteunt en daarnaast voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad
De Hoge Raad overweegt dat de rechtspersoon waarop het onderzoek betrekking heeft ingevolge art. 2:351 lid 1 BW aan de onderzoekers inzage moet geven in documenten waarvan zij de kennisneming nodig achten voor de vervulling van hun taak. Aan advocaten en notarissen, die vanwege hun maatschappelijke functie verplicht zijn tot geheimhouding, komt evenwel het recht toe zich te verschonen van een eventuele verplichting tot het verschaffen van informatie. De grondslag van dit verschoningsrecht is een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat bij deze vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van hetgeen is besproken om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden. Dit algemene rechtsbeginsel geldt ook in een onderzoek als bedoeld in art. 2:345 BW.
Hoewel de rechtspersoon die zich tot een geheimhouder heeft gewend – anders dan bijvoorbeeld door de geheimhouder ingeschakelde derden – geen afgeleid verschoningsrecht toekomt, kan hij wel een gerechtvaardigd belang hebben om te weigeren mee te werken aan het onderzoek. Dit is het geval voor zover de onderzoekers inzage verlangen in informatie die de rechtspersoon met een geheimhouder heeft uitgewisseld en waarvan de raadpleging of verstrekking niet kan plaatsvinden zonder dat geopenbaard wordt wat, gelet op de vertrouwenssfeer tussen de rechtspersoon en zijn advocaat of notaris, verborgen dient te blijven. Het belang dat eenieder de vrijheid heeft om een vertrouwenspersoon te raadplegen zonder vrees voor openbaarmaking van wat aan die vertrouwenspersoon wordt toevertrouwd, zou onaanvaardbaar worden geschaad indien degene die een geheimhouder wil raadplegen, niet vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking zou kunnen vastleggen en bewaren hetgeen hij zelf aan de geheimhouder heeft toevertrouwd en hetgeen de geheimhouder hem heeft meegedeeld:
“De vertrouwelijkheid van de met de advocaat of notaris uitgewisselde informatie kan voor de rechtspersoon dan ook een gegronde reden opleveren om in zoverre niet te voldoen aan zijn plicht om inzage te geven in alle stukken die de onderzoekers nodig achten voor het uitvoeren van het onderzoek. Gelet op het [belang om in vertrouwen een geheimhouder te kunnen raadplegen], kan de rechtspersoon zich ook op de vertrouwelijkheid van de met de advocaat of notaris uitgewisselde informatie beroepen, indien de advocaat of notaris zich ter zake van deze informatie niet op een verschoningsrecht beroept.”
Wel bepaalt de Hoge Raad dat de onderzoekers de gelegenheid moeten hebben om te (laten) toetsen of de door de rechtspersoon geweigerde informatie zich inderdaad in de vertrouwenssfeer met de geheimhouder bevindt en daarom verborgen dient te blijven. Indien de rechtspersoon aan de onderzoekers weigert om inzage zonder dat de advocaat of notaris zich ter zake op zijn verschoningsrecht heeft beroepen, dient de raadsheer-commissaris daarom, op verzoek of ambtshalve, in het kader van een eventueel te geven aanwijzing (art. 2:350 lid 4 BW) of bevel (art. 2:352 lid 1 BW), te beoordelen of de vertrouwelijkheid van de informatie voor de rechtspersoon een voldoende gewichtige reden oplevert om in zoverre niet te voldoen aan de plicht om mee te werken aan het onderzoek. Van een dergelijke gewichtige reden is in beginsel sprake indien het gaat om informatie waarvan de raadpleging of verstrekking niet kan geschieden zonder dat geopenbaard wordt wat, gelet op de vertrouwenssfeer tussen de rechtspersoon en zijn advocaat of notaris, verborgen dient te blijven.
Ook notulen en schriftelijk vastgelegde bestuursbesluiten kunnen met een vertrouwenspersoon in zijn hoedanigheid uitgewisselde informatie bevatten. Anders dan de onderzoekers in cassatie hadden aangevoerd, volstaat de enkele omstandigheid dat deze informatie (ook) is opgenomen of verwerkt in notulen of in schriftelijk vastgelegde bestuursbesluiten van de rechtspersoon, daarom niet voor de conclusie dat de informatie is onttrokken aan de vertrouwenssfeer tussen de rechtspersoon en de verschoningsgerechtigde. Dit geldt eveneens voor de correspondentie tussen SNS Reaal c.s. en DNB en het ministerie van Financiën; ook daarin kan informatie besloten liggen waarvan raadpleging door of verstrekking aan de onderzoekers niet kan geschieden zonder dat geopenbaard wordt wat, gelet op de vertrouwenssfeer tussen de rechtspersoon en diens advocaat of notaris, verborgen dient te blijven.
De Hoge Raad verwerpt ten slotte ook, met toepassing van art. 81 lid 1 RO, de cassatieklachten van VEB tegen het oordeel van de raadsheer-commissaris dat de nationalisatie van SNS Reaal geen zeer bijzondere omstandigheid oplevert die maakt dat het verschoningsrecht moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding.
Afdoening
De Hoge Raad verwerpt de cassatieberoepen. Deze afdoening is in overeenstemming met de conclusie van A-G Timmermans.
VEB werd in cassatie aanvankelijk mede bijgestaan door Jerre de Jong, nog vanuit zijn toenmalige kantoor.