Alle berichten met de tag: nietigheidsgebrek


HR 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2009 (Call2Collect / Afterpay)

Dat een partij door een fout in het appelexploot pas van het tegen haar ingestelde hoger beroep op de hoogte is geraakt nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep was verstreken, is onvoldoende (motivering) voor het oordeel dat die partij daardoor onevenredig in haar belangen zou worden geschaad en dat de appellant daarom niet-ontvankelijk zou zijn in het hoger beroep.

(meer…)

HR 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2628 en HR 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2629

(1) Als door eiser een aanvullende procesinleiding wordt ingediend tot herstel van gebreken in de oorspronkelijke procesinleiding en deze aan verweerder wordt betekend nadat de oorspronkelijk aangezegde uiterste verschijndatum is verstreken, moet bij de betekening van de herstelde procesinleiding een nieuwe uiterste verschijndatum aan verweerder worden aangezegd. (2) Niet-naleving van de termijn van twee weken om het oproepingsbericht aan verweerder te betekenen (art. 112 lid 1 nieuw Rv) leidt niet tot nietigheid. De rechter kan verstek verlenen als vanaf het moment van betekening van het oproepingsbericht nog ten minste twee weken resteren voor de verweerder om te beslissen of hij in de procedure wil verschijnen. Is dat niet het geval, dan moet de rechter eiser opdragen om een nieuwe uiterste verschijndatum aan verweerder aan te zeggen die de verweerder alsnog een termijn van twee weken geeft om te beslissen of hij wil verschijnen. (meer…)

HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX9298 en ECLI:NL:HR:2012:BX9301

In de cassatiedagvaarding in deze zaken is ten onrechte vermeld dat in geval van niet tijdige betaling van het griffierecht tegen de verweerder verstek wordt verleend. Deze sanctie is namelijk in cassatie niet van toepassing (art. 407 lid 2 Rv jo. art. 111 lid 2 onder i Rv). De vermelding van deze niet-toepasselijke sanctie vormt echter geen gebrek dat tot nietigheid van de cassatiedagvaarding, dan wel tot weigering van verstekverlening behoort te leiden. (meer…)

HR 29 april 2011 ECLI:NL:HR:2011:BQ3006 en ECLI:NL:HR:2011:BQ2933)

In twee arresten van 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ3006 en ECLI:NL:HR:2011:BQ2933) heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over enkele vragen in verband met de Wet griffierechten in burgerlijke zaken (WGBZ): hoe moet de vierwekentermijn voor betaling van het griffierecht (art. 3 lid 3 WGBZ) worden berekend, en wat zijn de gevolgen wanneer in de cassatiedagvaarding niet de gevolgen zijn vermeld van het niet tijdig betalen van het verschuldigde griffierecht door verweerder (art. 411 lid 1 Rv)? (meer…)

Cassatieblog.nl