HR 9 juni 2017 ECLI:NL:HR:2017:1053
Het bestaan en de omvang van de schade dient in dit geval te worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen de werkelijke situatie na de overdracht van de assurantieportefeuille onder het schuldig blijven van de koopprijs daarvan enerzijds en de hypothetische situatie waarin deze onrechtmatige gedraging achterwege zou zijn gebleven anderzijds.
In een al zeer lang voortslepend geschil over een aandelentransactie (uit 1995) heeft de Hoge Raad in twee afzonderlijke cassatieberoepen uitspraak gedaan. In de procedure tussen de financier van de transactie enerzijds en Hofstad Beheer B.V. c.s (Hofstad) en Rixtel Assuradeuren B.V. (Rixtel) anderzijds is het cassatieberoep van de financier verworpen met toepassing van art. 81 RO (ECLI:NL:HR:2017:1043). De procedure tussen Hofstad enerzijds en de financier en Rixtel anderzijds heeft geleid tot niet-ontvankelijkheid van Hofstad in het beroep tegen de financier (omdat de klachten in cassatie zich uitsluitend richtten tegen het oordeel van het hof over de vordering van Hofstad op Rixtel). In het geschil met Rixtel vernietigt de Hoge Raad het arrest van het hof onder verwijzing van de zaak naar een ander hof. Die vernietiging houdt verband met het volgende.
Hofstad heeft in 1995 de aandelen in de vennootschap Algemeen Verzekeringsbedrijf “De Provinciale” B.V. overgedragen aan Rixtel. Op dezelfde datum heeft Rixtel de assurantieportefeuille van De Provinciale gekocht en geleverd gekregen, Rixtel heeft de koopprijs niet betaald. In deze procedure heeft Hofstad schadevergoeding gevorderd omdat Rixtel onrechtmatig heeft gehandeld door na de aandelentransactie De Provinciale “leeg te halen” met achterlating van schulden, waardoor De Provinciale failliet is verklaard en een vordering uit rekening-courant van Hofstad op de Provinciale oninbaar is geworden.
Het hof had vastgesteld dat het onrechtmatig handelen van Rixtel daarin had bestaan dat zij de Provinciale had “leegggehaald”, in het bijzonder door het zich laten overdragen van haar assurantieportefeuille zonder betaling van de koopprijs.
Niettemin had het hof de vordering van de Hofstad afgewezen omdat het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van Rixtel en de schade van Hofstad naar zijn oordeel onvoldoende vast was komen te staan. Het hof had in dat verband gewezen op – kort weergegeven – de verliezen van De Provinciale en de teruggang in het eigen vermogen in 1993 en had geoordeeld dat Hofstad te weinig had gesteld om desondanks aan te nemen dat, de activatransactie van Rixtel weggedacht, De Provinciale in staat zou zijn geweest om de rekening-courantschuld aan Hofstad af te lossen.
Volgens de Hoge Raad moet de vergelijking anders worden gemaakt dan het hof heeft gedaan. Gegeven dat het hof als onrechtmatig handelen had aangemerkt het “leeghalen” van De Provinciale, in het bijzonder door het zich laten overdragen van haar assurantieportefeuille zonder betaling van de koopprijs, moet het bestaan en de omvang van de schade worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen de werkelijke situatie na de overdracht van de assurantieportefeuille onder het schuldig blijven van de koopprijs daarvan enerzijds en de hypothetische situatie waarin deze onrechtmatige gedraging achterwege zou zijn gebleven anderzijds. Voor de beoordeling van de hypothetische situatie is, aldus de Hoge Raad:
4.3.2. (…) niet alleen van belang of De Provinciale in die situatie voldoende winst had kunnen genereren om de vordering van Hofstad c.s. te voldoen maar ook, in het geval De Provinciale daartoe niet in staat zou zijn geweest, in hoeverre Hofstad c.s. verhaal zouden hebben kunnen nemen op de assurantieportefeuille, of, indien de koopsom daarvan wel zou zijn voldaan, op die koopsom. Doordat het hof deze verhaalsmogelijkheid niet in zijn beoordeling heeft betrokken, is het ofwel uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, ofwel heeft het zijn oordeel niet begrijpelijk gemotiveerd.