HR 2 november 2012, LJN BX6962
Een door een gehuwde Nederlandse man buitenslands verrichte erkenning, waarmee wordt beoogd de regelgeving op het gebied van de interlandelijke adoptie te omzeilen, is kennelijk in strijd met de openbare orde, ook al staat niet vast dat de man naar Nederlands recht onbevoegd was tot erkenning.
De feiten
Een Nederlandse man en een vrouw met de Poolse en de Nederlandse nationaliteit zijn gehuwd. In 2008 is in Polen een meisje geboren uit een zestienjarige Poolse moeder. De man heeft het meisje in Polen erkend en staat dus op de geboorteakte vermeld als vader. De vrouw heeft het meisje geadopteerd. Een Pools kantongerecht heeft de adoptie uitgesproken en verklaard dat deze adoptie een sterke adoptie is, als gevolg waarvan volgens het Poolse recht een nieuwe geboorteakte is opgemaakt. Blijkens de beschikking is het Poolse gerecht ervan uitgegaan dat de vrouw woonachtig was in Polen. Het kind verblijft al sinds veertien dagen na de geboorte bij de man en vrouw in Nederland.
Rechtbank en hof
Het gaat in deze zaak over een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om te voorzien in de voogdij over het meisje. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad om Bureau Jeugdzorg tot voogdes over het meisje te benoemen toegewezen. Het hof heeft deze beschikking bekrachtigd, nu de door de man in Polen verrichte erkenning geen effect heeft in Nederland omdat een buitenslands verrichte erkenning ingevolge artikel 9 lid 1 aanhef en onder c en artikel 10 lid 1 Wet conflictenrecht afstamming in Nederland niet erkend wordt indien die kennelijk in strijd is met de openbare orde. Van strijd met de openbare orde is in elk geval sprake indien de erkenning verricht is door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen (art. 10 lid 2 aanhef en onder a Wca). Uit de bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat de man geen DNA-onderzoek wil laten verrichten, leidt het hof af dat de man en vrouw de regelgeving met betrekking tot interlandelijke adoptie hebben willen omzeilen. Nu de vrouw ten tijde van de adoptieprocedure haar gewone verblijfplaats in Nederland had, was sprake van een interlandelijke adoptie waarop het Haags Adoptieverdrag 1993 van toepassing was. De adoptie is naar Nederlands recht niet rechtsgeldig.
Cassatie
In cassatie klagen de man en de vrouw erover dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door zijn oordeel dat de man naar Nederlands recht niet bevoegd was het meisje te erkennen mede daarop te baseren dat de man niet de biologische vader of verwekker was van het meisje. Naar Nederlands recht is het voor een erkenning immers niet nodig dat de erkenner de biologische vader of verwekker van het kind is, aldus de klacht.
De Hoge Raad merkt op dat de Wca per 1 januari 2012 is vervallen en de artikelen 9 en 10 Wca zijn opgenomen in de huidige artikelen 10:100 en 10:101 BW. De klacht mist volgens de Hoge Raad feitelijke grondslag, nu het hof niet heeft geoordeeld dat de man naar Nederlands recht onbevoegd was het meisje te erkennen en dus niet op grond van artikel 10 lid 2, aanhef en onder a, Wca gekomen is tot toepassing van de openbare orde-exceptie. De genoemde bepaling brengt, aldus de Hoge Raad, niet mee dat de openbare orde-exceptie bij buitenslands tot stand gekomen erkenning slechts toepassing kan vinden bij erkenningen waartoe de man naar Nederlands recht onbevoegd zou zijn. Het genoemde artikel houdt in dat de in dat lid onder a-c bedoelde erkenningen in elk geval onder de exceptie vallen. De wet laat dus open dat er nog andere categorieën van buitenslands tot stand gekomen erkenningen onder de exceptie vallen. De Hoge Raad overweegt:
“3.4 (…) Het hof is terecht ervan uitgegaan dat een door een gehuwde Nederlandse man buitenslands verrichte erkenning waarmee wordt beoogd de regelgeving op het gebied van de interlandelijke adoptie te omzeilen, kennelijk in strijd met de openbare orde is, ook al staat niet vast dat de man naar Nederlands recht onbevoegd was tot erkenning. Het hof heeft niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door bij zijn op de omstandigheden van het geval berustende oordeel dat de door de man verrichte erkenning ertoe diende de regelgeving op het gebied van interlandelijke adoptie te omzeilen, mede betekenis te hechten aan het feit dat de man, anders dan hij stelt, niet de biologische vader of verwekker van [de minderjarige] is.”
Ten aanzien van de woonplaats van de vrouw heeft het hof voldoende duidelijk uiteengezet op welke gronden het is gekomen tot het oordeel dat de vrouw ten tijde van de adoptieprocedure haar gewone verblijfplaats in werkelijkheid in Nederland had, in tegenstelling tot hetgeen de Poolse autoriteiten hadden vastgesteld. Het cassatieberoep wordt verworpen.