Selecteer een pagina

HR 23 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2170

De Hoge Raad laat het oordeel van het hof in stand dat BAM Geleiderail, hoewel de door haar verrichte werkzaamheden onder de werkingssfeer van de regeling van de bedrijfstak Metaal en Techniek vielen, over de relevante periode géén werkgeverslasten verschuldigd is aan de Metaalfondsen.

Achtergrond van de zaak

Deze zaak is het vervolg op het door de Hoge Raad op 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0010 gewezen arrest. Die zaak draaide in de kern om de vraag of de werkzaamheden van BAM Geleiderail, een onderneming die haar bedrijf maakte van het ontwerpen en uitvoeren van werken op het gebied van onder meer vangrails, vielen onder de werkingssfeer van de regeling van de bedrijfstak Bouw, dan wel onder die van de regeling van de bedrijfstak Metaal en Techniek. BAM Geleiderail stelde zich op het standpunt dat haar werkzaamheden vielen onder de werkingssfeer van de cao voor het Bouwbedrijf en de daarmee samenhangende pensioenregelingen, en voldeed de op grond van die regelingen verschuldigde premies daarom aan APG Diensten. Metaalfondsen c.s. stelden zich daarentegen op het standpunt dat de door BAM Geleiderail verrichte werkzaamheden vielen onder de cao voor het Metaalbewerkingsbedrijf en dat BAM Geleiderail om die reden gehouden was de betreffende premies aan hen te voldoen. In navolging van de rechtbank, besliste het hof Amsterdam bij arrest van 3 november 2009 dat de door BAM Geleiderail verrichte werkzaamheden onder de werkingssfeer van de regeling van de bedrijfstak Bouw vielen. Bij arrest van 27 mei 2011 heeft de Hoge Raad dit arrest van het hof echter vernietigd.

Na verwijzing besliste het hof Den Haag bij arrest van 2 december 2014 dat de door BAM Geleiderail verrichte werkzaamheden, zoals Metaalfondsen c.s. hadden betoogd, inderdaad onder de werkingssfeer van de regeling van de bedrijfstak Metaal en Techniek vielen. Het hof besliste echter ook dat BAM Geleiderail over de relevante periode desalniettemin géén werkgeverslasten verschuldigd is, omdat onder meer de pensioen- en VUT-prestaties van de Metaalfondsen naar hun aard niet met terugwerkende kracht kunnen worden verricht, althans omdat het vorderen van de betreffende werkgeverslasten door Metaalfondsen c.s. naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Cassatie

Metaalfondsen c.s. komen van dit oordeel van het hof in cassatie en stellen zich – kort samengevat – op het standpunt dat de pensioen- en VUT-prestaties van de Metaalfondsen wél met terugwerkende kracht jegens de betrokken werknemers van Geleiderail dienen te worden verricht, ongeacht of BAM Geleiderail de premies heeft voldaan en ongeacht of dat tot aanzienlijke nadelige gevolgen zal leiden. Naar het oordeel van Metaalfondsen c.s. valt dan ook niet in te zien waarom het vorderen van premies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Advocaat-generaal Timmerman ging hier echter niet in mee. Bij zijn oordeel in rov. 2.25 dat (onverkorte) toepassing van de verplichting tot betaling van werkgeverslasten over de periode voor het verwijzingsarrest naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 6:2 en 6:248 BW), heeft het hof zich volgens de A-G namelijk terecht op de omstandigheden van het geval gebaseerd:

“Het hof heeft onder andere relevant geacht dat het, praktisch bezien, zeer problematisch zou zijn om jegens de werknemers de prestaties die tegenover de werkgeverslasten staan alsnog door Metaalfondsen c.s. te laten uitvoeren. Waar het hof spreekt over de nadelige gevolgen van het met terugwerkende kracht wisselen van pensioenfonds, heeft het klaarblijkelijk gedoeld op de omstandigheid dat feitelijk al premies aan de fondsen van de Bouw zijn betaald. Dit brengt het hof tot de m.i. juiste gedachte dat er bij het alsnog betalen van premies aan de Metaalfondsen c.s. een ongerechtvaardigd voordeel voor de Metaalfondsen c.s. zou ontstaan en schade voor Geleiderail. Het hof acht dit te meer ongerechtvaardigd, nu Geleiderail een alleszins pleitbaar standpunt heeft ingenomen. Het door het hof in aanmerking nemen van deze bijzondere omstandigheden is m.i. goed verdedigbaar, ook al valt Geleiderail, zoals het hof in rov. 2.13 overweegt, onder de bedrijfstakregelingen van Metaal en Techniek en zijn er als gevolg daarvan de verplichting tot betaling van premies en de daartegenover staande aanspraken ontstaan.”

De Hoge Raad doet de zaak af met art. 81 RO en laat het oordeel van het hof Den Haag dat BAM Geleiderail, hoewel de door haar verrichte werkzaamheden inderdaad onder de werkingssfeer van de regeling van de bedrijfstak Metaal en Techniek vielen, over de relevante periode géén werkgeverslasten verschuldigd is aan Metaalfondsen c.s., dus in stand. Hierdoor is de Hoge Raad niet toegekomen aan het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep van (de rechtsopvolger van) BAM Geleiderail, waarin zij onder meer (volgens A-G Timmerman overigens met succes) klaagde over de door het hof tot uitgangspunt genomen ingangsdatum van de toepasselijkheid van de werkingssfeer Metaal en Techniek.

Metaalfondsen c.s. werden in cassatie bijgestaan door Martijn Scheltema en de auteur, en in feitelijke instanties door Mathieu Halsema.

Cassatieblog.nl

Share This