Ook over kalenderjaar 2015 heeft de Hoge Raad inmiddels verslag gedaan. Zowel de instroom als de uitstroom van civiele zaken in 2015 is gestegen in vergelijking tot 2014. De gemiddelde doorlooptijd is gestegen van 292 dagen in 2014 naar 313 dagen in 2015. Net als in voorgaande verslagen blikt de Hoge Raad terug op 2015 door per sector vijf uitspraken eruit te lichten. Uiteraard blijven ook de verhuizing naar het Korte Voorhout en de aanstaande digitalisering van de rechtspraak niet onbesproken.
Rechtsvormende taak en invloed Europees recht
In de algemene inleiding op het jaarverslag wordt onder meer gewezen op het belang van de rechtsvormende taak van de Hoge Raad. In civiele zaken komt de uitvoering van deze taak het meest naar voren bij mogelijkheid van het stellen van prejudiciële vragen. In 2015 hebben lagere rechters 13 keer van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Verder illustreren de geselecteerde uitspraken van de drie sectoren het belang van het Europese recht en van goede contacten met de Europese rechterlijke instanties.
DiC@as: Mijn Zaak Hoge Raad
Ook de Hoge Raad ontkomt niet aan de digitalisering van de rechtspraak. De Hoge Raad ontwikkelt een eigen digitaal systeem, genaamd “DiC@as”. Wat bij de lagere instanties ‘Mijn Rechtspraak’ zal heten, heet “Mijn Zaak Hoge Raad”. De Hoge Raad heeft aangekondigd dit systeem in gebruik te nemen zodra de eerste fase van KEI (Civiel 1.0, zie Kijk op KEI) van start gaat.
Vijf belangwekkende zaken
Net als de Strafkamer en de Belastingkamer mocht ook de Civiele Kamer van de Hoge Raad vijf zaken selecteren voor het jaarverslag 2015. Kennelijk vond de Civiele Kamer dat met deze beperking in aantal onvoldoende recht werd gedaan aan andere belangwekkende uitspraken, want in de inleiding wordt ook nog eens gewezen op twee uitspraken waarin de Hoge Raad terugkwam van jurisprudentie die stamde uit de 19e eeuw (CB 2015-93 en CB 2015-28). Naast deze uitspraken selecteerde de Civiele Kamer volgende vijf uitspraken:
In HR 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:841, CB 2015-57 ging het onder meer om de verhouding tussen twee grondrechten: het auteursrecht en de uitingsvrijheid. De Hoge Raad bevestigde in dit arrest dat een commercieel belang ook door art. 10 EVRM wordt beschermd, maar minder dan een uiting van algemeen maatschappelijk belang. Verder is de (ham)vraag in deze zaak of hyperlinken ook kwalificeert als openbaarmaking. Ter beantwoording van deze vraag heeft de Hoge Raad zich tot het Hof van Justitie EU gewend, teneinde in een prejudiciële beslissing van dit hof te vernemen of en wanneer hyperlinken naar content die niet door de rechthebbende op internet is geplaatst, auteursrechtinbreuk oplevert.
In 2015 heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op een prangende rechtsvraag inzake de invloed van het kindgebonden budget op de hoogte van de kinderalimentatie. In de periode 2009-2012 bevatten de Aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen de aanbeveling om het kindgebonden budget op te tellen bij het inkomen van de ouder die dat budget ontving. Na de introductie van de zgn. alleenstaande ouderkop per 1 januari 2015 strekte de aanbeveling van deze Expertgroep echter tot het in mindering brengen van het kindgebonden budget op de behoefte van het kind. Na 1 januari 2015 hebben de lagere rechters op uiteenlopende wijzen deze alleenstaande ouderkop verdisconteerd in de alimentatie. Alle reden dus voor een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad, die bij arrest van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011, CB 2015-146) aldus werd beantwoord dat het kindgebonden budget niet de behoefte van het kind aan alimentatie vermindert.
Eveneens bij wege van prejudiciële vraag heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over het verbod op dubbele bemiddelingskosten bij verhuur van woonruimte. De vraag die aan het college werd voorgelegd was of verbod op het in rekening brengen van bemiddelingskosten aan de consument-huurder (art. 7:427 jo. 414 lid 4 BW) ook geldt, indien een verhuurder een woning te huur aanbiedt op een website van een bemiddelingsbureau en daarvoor geen vergoeding verschuldigd is aan het bemiddelingsbureau. In HR 16 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3099, CB 2015-154 oordeelde de Hoge Raad dat indien een bemiddelingsbureau voor woonruimte een woning, die door een verhuurder wordt aangeboden, om niet op zijn website plaatst, is in beginsel sprake van een bemiddelingsovereenkomst tussen bemiddelingsbureau en verhuurder, zodat aan de consument-huurder geen bemiddelingskosten in rekening mogen worden gebracht.
In HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:661, CB 2015-83, inzake de onteigening van SNS, heeft de Hoge Raad uitgangspunten geformuleerd voor de schadeloosstelling bij de onteigening ex art. 6:8-10 Wft. De Hoge Raad bepaalde dat bij het bepalen van deze schadeloosstelling het tijdstip van de onteigening als peilmoment heeft te gelden en dat alle relevante feiten en omstandigheden op het peiltijdstip in aanmerking dienen te worden genomen, ook die welke niet algemeen bekend waren. De Hoge Raad oordeelt verder dat de beurskoers daarbij (hooguit) een mede in aanmerking te nemen omstandigheid is.
Nadat het Hof van Justitie EU in 2013 antwoord gaf op enkele door de Hoge Raad gestelde vragen over de verenigbaarheid van de Splitsingswet met het Europese recht, heeft de Hoge Raad op 26 juni 2015 geoordeeld dat deze wet niet in strijd is met recht van de Europese Unie (CB 2015-110). Centraal stonden het vrij verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging, maar de uit de Splitsingswet voortvloeiende belemmeringen daarvan zijn geschikt en noodzakelijk geacht om de met de Splitsingswet nagestreefde doelen te verwezenlijken. In twee van de drie zaken (namelijk die van Eneco en Delta) zal de verwijzingsrechter nog wel moeten beslissen op het beroep op art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM.
Cassaties in het belang der wet
In het jaarverslag van het Parket worden enerzijds de uitspraken vermeld die werden gedaan op een vordering tot cassatie in het belang der wet (in civilibus ging het om CB 2015-93 en CB 2016-8). Verder staan hierin enkele vragen vermeld die zich volgens de Commissie cassatie in het belang der wet lenen voor het instellen daarvan. Het gaat om de volgende vragen:
- Is de combinatie van een verzoek tot kosteloze vereffening van de nalatenschap en een verzoek tot opheffing van de vereffening toelaatbaar?
- Kan de rechter die een dwangsom heeft opgelegd, deze nog matigen indien handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is?
- Heeft de beslagene voldoende zekerheid gesteld, zodat de rechter tot opheffing van een conservatoir beslag kan overgaan, indien hij een bankgarantie aanbiedt die eerst kan worden ingeroepen in geval van een toewijzende uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan?
De antwoorden op deze vragen zullen te zijner tijd uiteraard op Cassatieblog worden besproken.