HR 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:364

Het schriftelijkheidsvereiste van art. 7:653 lid 1 BW is ook van toepassing op het relatiebeding. Daarom geldt voor relatiebedingen ook de regel van het arrest HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0384 ([P/O]), dat aan het schriftelijkheidsvereiste ook kan zijn voldaan indien het concurrentiebeding is opgenomen in arbeidsvoorwaarden die zijn vastgelegd in een ander document dan het document dat de werknemer heeft ondertekend. De eisen van dit arrest dienen strikt te worden uitgelegd.

Achtergrond

In deze zaak staat de geldigheid van een relatiebeding (een beding dat bepaalt dat een ex-werknemer relaties van de vorige werkgever niet mag benaderen) centraal. De centrale vraag is of voldaan is aan alle eisen die de wet stelt aan de schriftelijke vastlegging daarvan. Verweerder is op 1 maart 2003 als belastingadviseur bij het adviesbureau van eiseres in dienst getreden. De arbeidsovereenkomst die op 28 januari 2003 door beide partijen is ondertekend bevatte geen relatiebeding, maar verwees wel naar een personeelsreglement waarin een relatiebeding was opgenomen. Dit personeelsreglement was echter niet bij de arbeidsovereenkomst gevoegd. Per 1 januari 2007 heeft verweerder de arbeidsovereenkomst opgezegd en is zelf een onderneming begonnen. Eiseres stelt dat verweerder het relatiebeding heeft geschonden en vordert betaling van bijna €300.000,- .

Procesverloop

De kantonrechter heeft de vordering toegewezen. Het hof wees de vordering echter af. Het hof achtte bewezen dat het personeelsreglement weliswaar ‘op enig moment’ aan verweerder ter beschikking is gesteld, maar volgens het hof is niet gebleken dat het personeelsreglement aan hem in samenhang met de arbeidsovereenkomst ter beschikking is gesteld. Naar het oordeel van het hof was hierdoor niet aan het schriftelijkheidsvereiste, dat ingevolge art. 7:653 lid 1 BW aan concurrentiebedingen wordt gesteld, voldaan.

Schriftelijkheidsvereiste ex art. 7:653 lid 1 BW

In cassatie klaagt eiseres dat het personeelsreglement wel degelijk in samenhang met de arbeidsovereenkomst ter beschikking is gesteld, omdat het personeelsreglement ofwel persoonlijk aan de werknemers is overhandigd ofwel bij afwezigheid in de postvakjes van de werknemers is gelegd. Volgens eiseres is voor de vraag of in deze zaak aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan bepalend (1) of verweerder kennis heeft genomen van het personeelsreglement, (2) dat de voorwaarden uit het personeelsreglement een ondeelbaar geheel vormden met de arbeidsovereenkomst en (3) dat verweerder uitdrukkelijk heeft verklaard daarmee akkoord te gaan. Aan deze voorwaarden was volgens eiseres voldaan. In navolging van de heldere conclusie van A-G Langemeijer verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep en stelt daarbij het volgende voorop:

“3.4.2 (…) Zoals is overwogen in HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0384, NJ 2008/503 ([P/O]), ligt aan art. 7:653 lid 1 BW, voor zover die bepaling inhoudt dat een concurrentiebeding schriftelijk moet worden overeengekomen, de gedachte ten grondslag dat in het vereiste van geschrift een bijzondere waarborg is gelegen dat de werknemer de consequenties van dit voor hem bezwarende beding goed heeft overwogen. Uit rov. 3.4 van dat arrest volgt, kort gezegd, dat aan de eis van art. 7:653 lid 1 BW dat een concurrentiebeding “schriftelijk is overeengekomen”, ook kan zijn voldaan indien het concurrentiebeding is opgenomen in arbeidsvoorwaarden die zijn vastgelegd in een ander document dan het document dat de werknemer heeft ondertekend. In dat geval moet zijn voldaan aan een van de twee volgende vereisten:

– de arbeidsvoorwaarden waren als bijlage bij het ondertekende document gevoegd en in dat document is naar die arbeidsvoorwaarden verwezen, of

– de werknemer heeft in het ondertekende document uitdrukkelijk verklaard dat hij instemt met het concurrentiebeding.”

De eisen uit het aangehaalde arrest dienen volgens de Hoge Raad strikt te worden uitgelegd en gelden ook voor relatiebedingen:

3.4.3. Art. 7:653 lid 1 BW heeft betrekking op ‘een beding tussen de werkgever en de werknemer waarbij deze laatste wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn’. Deze bepaling ziet ook op een relatiebeding als in het onderhavige geval door [eiseres 1] tegen [verweerder] is ingeroepen. De overwegingen in het arrest [P/O] dienen dan ook mede op dergelijke bedingen te worden betrokken.

3.4.4. In het licht van de hiervoor in 3.4.2 vermelde, aan art. 7:653 lid 1 BW ten grondslag liggende, gedachte, dienen de eisen uit het arrest [P/O] strikt te worden uitgelegd. (…)

Naar het oordeel van de Hoge Raad is er in deze zaak niet aan de eisen van het arrest P/O voldaan. Aan het schriftelijkheidsvereiste is immers niet voldaan wanneer de werknemer zich schriftelijk akkoord verklaart met de inhoud van een niet als bijlage bijgevoegd document waarin een concurrentiebeding voortkomt, tenzij de werknemer daarbij uitdrukkelijk verklaart dat hij met het concurrentiebeding instemt (zie ook de conclusie van A-G Langemeijer, sub 3.4). Nu het personeelsreglement niet bij de arbeidsovereenkomst was gevoegd en verweerder niet uitdrukkelijk heeft ingestemd met het relatiebeding in het personeelsreglement is dan ook niet aan het schriftelijkheidsvereiste voldaan.

Tot slot overweegt de Hoge Raad dat de op 1 januari 2015 in werking getreden wijziging van art. 7:653 lid 1 BW voor een geval als dit geen verandering heeft gebracht in het bestaande recht, en dat ook de totstandkomingsgeschiedenis van deze wetswijziging geen aanknopingspunt biedt voor een versoepeling van de eisen van het arrest van 28 maart 2008 ([P/O]).

Cassatieblog.nl

Share This