HR 3 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2808 (X B.V. c.s. / mr. Krol q.q.)
In de verzetprocedure ex art. 184 Fw e.v. kan niet worden teruggekomen van een beslissing van de rechter-commissaris om een schuldvordering op de lijst van erkende schuldeisers te plaatsen, nu dit een beschikking is als bedoeld in art 67 lid 1 Fw, waartegen hoger beroep openstaat.
In deze zaak kwamen drie crediteuren op de voet van art. 184 Fw in verzet tegen de vaststelling van de slotuitdelingslijst in het faillissement van een failliete vennootschap. Zij stelden dat een van hun bestuurders tijdens de verificatievergadering een schuldvordering had betwist en dat de rechter-commissaris die ten onrechte naar de lijst van erkende schuldvorderingen had overgebracht. Volgens hen moest die vordering alsnog naar de renvooiprocedure worden verwezen.
Verzet ongegrond
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond. Op grond van art. 187 Fw kan van die beschikking cassatie worden ingesteld (bij de op rechtspraak.nl gepubliceerde beschikking van de Hoge Raad staat dan ook ten onrechte vermeld dat het om sprongcassatie zou gaan). In cassatie komen de crediteuren met name op tegen het oordeel van de rechtbank dat buiten het kader van de verificatievergadering en de renvooiprocedure geen ruimte bestaat voor het opnieuw betwisten van vorderingen. Zij verwijzen hierbij naar HR 14 mei 1928 (NJ 1928, 1680), op grond waarvan de rechtbank het verzuim van de rechter-commissaris had kunnen herstellen en de vordering alsnog naar de renvooiprocedure had kunnen verwijzen.
De Hoge Raad overweegt dat niet blijkt (i.e. niet uit de stukken van het geding bij de rechtbank) dat de crediteuren aan hun verzet bij de rechtbank ten grondslag hadden gelegd dat de vordering op de verificatievergadering door de bestuurder was betwist. Omdat dit een stelling van feitelijke aard betreft, kan deze niet voor het eerst in cassatie worden aangevoerd (een ontoelaatbaar novum). Het cassatieberoep van de crediteuren kan daarom niet slagen.
De Hoge Raad vervolgt door op te merken (“opmerking verdient”) dat de crediteuren er bovendien aan voorbijzien dat de beslissing van de rechter-commissaris om de betreffende vordering op de lijst van erkende schuldeisers te plaatsen, een beschikking in de zin van art. 67 lid 1 Fw is, waartegen de crediteuren hoger beroep hadden kunnen instellen (HR 27 augustus 1943, NJ 1943/680 en HJR 20 april 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6561). In de verzetprocedure kan van die beslissing niet meer worden teruggekomen (HR 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2728, NJ 1999/467). De Hoge Raad voegt daaraan toe dat iets anders ook niet valt te lezen in HR 14 mei 1928, NJ 1928, p. 1680.
Verwijzing voor proceskosten curator
Nu de Hoge Raad het beroep verwerpt, zou de zaak daarmee normaal gesproken tot een einde komen. Hier doet zich echter de complicatie voor dat de algemene faillissementskosten ten gevolge van de cassatieprocedure waren toegenomen. Om die reden verwijst de Hoge Raad de zaak terug naar de rechtbank:
“Aannemelijk is immers dat dit cassatieberoep de algemene faillissementskosten heeft doen toenemen. Het zou onbillijk zijn als dit op de uitdelingslijst niet tot uitdrukking zou komen (vgl. HR 28 juni 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8972, NJ 1985/887 en HR 11 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1537, NJ 1995/115). Na verwijzing zal de rechtbank daarom voor zover nodig de uitdelingslijst wat betreft de algemene faillissementskosten opnieuw moeten vaststellen.”
De curator is in cassatie bijgestaan door Sikke Kingma en de auteur.