HR 3 juli 2020 ECLI:NL:HR:2020:1223
Eerder oordeelde het HvJEU dat de Peeters/Gatzen-vordering onder het bereik van Brussel I-bis valt. De Hoge Raad beoordeelt in dit arrest waar de plaats is waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan (artikel 5, aanhef en onder 3, Brussel I-bis). Meer in het bijzonder beoordeelt de Hoge Raad wat het Erfolgsort is. Het nadeel dat de gezamenlijke schuldeisers hebben geleden, bestaat erin dat het tegoed op de zichtrekening als verhaalsobject is verdwenen. De plaats waar die zichtrekening werd aangehouden, te weten Maasmechelen in België, is de plaats waar de schade aanvankelijk is ingetreden. Uit de door de Hoge Raad genoemde rechtspraak van het HvJEU volgt daarom dat het Erfolgsort in België is gelegen. Het ‘Erfolgsort’ is niet in Nederland gelegen op de enkele grond dat de schuldeisers in Nederland financiële schade hebben geleden. Die schade is immers een gevolg van de aanvankelijk in België ingetreden schade. Daarom is voor bepaling van de internationale bevoegdheid niet van belang of in het onderhavige geval sprake is van andere aanknopingspunten met Nederland of andere bijzondere omstandigheden.
Deze zaak draait om een grensoverschrijdende Peeters/Gatzen-vordering. Een Nederlandse deurwaarder heeft cliëntgelden overgemaakt naar zijn bankrekening bij het Belgische BNP Paribas Fortis (hierna: “de bank”). De gelden werden contant opgenomen bij een Belgisch filiaal van diezelfde bank. Daarna gingen de deurwaarder en zijn kantoor failliet en werd een curator aangesteld. De curator probeerde de door de deurwaarder veroorzaakte schade te verhalen op (onder meer) de bank met een zogenoemde Peeters/Gatzen-vordering: een onrechtmatige daadvordering, die ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers door de curator wordt ingesteld.
In deze zaak speelde eerst de vraag of de Nederlandse rechter zijn bevoegdheid moest toetsen aan de hand van Brussel I-bis (waaronder onrechtmatige daadsvorderingen vallen) of aan de hand van de Insolventieverordening (de vordering wordt ingesteld door de curator). Het principaal cassatiemiddel klaagt dat het hof heeft miskend dat op grond van art. 4 lid 1 van de Insolventieverordening Nederlands recht van toepassing is op de Peeters/Gatzen-vordering. De Hoge Raad stelde daarover prejudiciële vragen aan Luxemburg (zie onder meer CB 2017-187). Op 6 februari 2019 oordeelde het HvJEU dat de Peeters/Gatzen-vordering als vordering tot schadevergoeding moet worden aangemerkt die valt onder Brussel I-bis. Het principaal cassatiemiddel stuit hierop in zijn geheel af en het incidentele cassatiemiddel slaagt voor zover hierover was geklaagd.
De overige incidentele klachten kunnen pas worden behandeld als de rechtsmacht van de Nederlandse rechter vaststaat. De Hoge Raad beantwoordt in dit arrest zelf de vraag of hij op grond van Brussel I-bis bevoegd is om kennis te nemen van dit geding (r.o. 5.1). Hij beperkt zich tot een oordeel over art. 5, aanhef en onder 3 Brussel I-bis (bevoegdheid bij verbintenissen uit onrechtmatige daad). De overige bevoegdheidsgronden komen niet meer voor toepassing in aanmerking, zoals A-G Vlas reeds heeft toegelicht (par. 3.11 van de conclusie).
Het begrip ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ in dat artikel wijst zowel op de plaats waar de schade is ingetreden (“Erfolgsort”) als op de plaats van de gebeurtenis die met de schade in oorzakelijk verband staat (“Handlungsort”). In dit geschil staat vast dat de deurwaarder het geld heeft opgenomen in België, zodat het Handlungsort in België is gelegen en niet kan leiden tot internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter (r.o. 5.3). De vraag resteert of het Erfolgsort in Nederland is gelegen.
De zaak kenmerkt zich volgens de Hoge Raad hierdoor dat de curator in het belang van de gezamenlijke schuldeisers een Peeters/Gatzen-vordering heeft ingesteld. Het doel hiervan is om de verhaalsbenadeling te herstellen die is veroorzaakt door het gestelde onrechtmatig handelen van de bank jegens de gezamenlijke schuldeisers, dat erin bestaat dat de bank zonder slag of stoot, en zonder te voldoen aan haar wettelijke verplichtingen, heeft meegewerkt aan de opnames in contanten door de deurwaarder. Het nadeel dat de gezamenlijke schuldeisers hebben geleden, bestaat erin dat het tegoed op de zichtrekening als verhaalsobject is verdwenen. Daarmee is de plaats waar die zichtrekening werd aangehouden, te weten Maasmechelen in België, de plaats waar de schade aanvankelijk is ingetreden. Het ‘Erfolgsort’ is dus gelegen in België (r.o. 5.6).
Het ‘Erfolgsort’ is niet in Nederland gelegen op de enkele grond dat de schuldeisers in Nederland financiële schade hebben geleden. Die schade is immers een gevolg van de aanvankelijk in België ingetreden schade. Uit de in r.o. 5.4 aangehaalde rechtspraak (Marinari/Lloyd’s Bank en Kronhofer/Maier) volgt dat onder het begrip ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ niet iedere plaats valt waar de schadelijke gevolgen voelbaar zijn van een feit dat reeds elders daadwerkelijk ingetreden schade heeft veroorzaakt (Marinari). Zo rechtvaardigt het enkele feit dat de verzoeker financiële gevolgen ondervindt niet dat de gerechten van zijn woonplaats bevoegd zijn wanneer zowel de schadebrengende gebeurtenis als het intreden van de schade en het door hem geleden verlies van vermogensonderdelen zich op het grondgebied van een andere lidstaat voordoen (Kronhofer).
Daarmee is de kous af volgens de Hoge Raad. Voor de bepaling van de internationale bevoegdheid is verder niet van belang of in het onderhavige geval sprake is van andere aanknopingspunten met Nederland of andere bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in de arresten Kolassa/Barclays Bank en Universal Music/Schilling (r.o. 5.5 en 5.6). Om welke redenen de Hoge Raad niet toetst of sprake is van bijzondere omstandigheden volgt niet uit het arrest. Dat is jammer, omdat de A-G (contrair op dit punt) wel van mening was dat (na verwijzing) nog moest worden beoordeeld of sprake was van dergelijke bijzondere omstandigheden.
De Nederlandse rechter is aldus de Hoge Raad niet bevoegd om van de vordering van de curator kennis te nemen. Het vonnis en het arrest uit feitelijke instanties wordt vernietigd en de Hoge Raad doet de zaak zelf af.