HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1310

Wanneer een rechtspersoon na faillietverklaring door insolventie is ontbonden en na vereffening van zijn vermogen in faillissement is opgehouden te bestaan, bestaat gedurende het tijdvak waarin de rechtspersoon is opgehouden te bestaan een grond voor verlenging van de verjaringstermijn als bedoeld in art. 3:320 BW.

Feiten

Rabobank heeft op 25 januari 2008 een financieringsovereenkomst gesloten met C B.V.. Rabobank heeft daarbij zekerheden bedongen, waaronder een borgstelling door eiser voor EUR 75.000,–. Op 11 november 2008 heeft Rabobank de financiering opgezegd en eiser meegedeeld dat zij hem mogelijk als borg zal moeten aanspreken. Of zij dit daadwerkelijk zou doen was volgens Rabobank afhankelijk van de opbrengst van andere zekerheden. C B.V. is op 18 november 2008 failliet verklaard. De boedel van C B.V. is op 20 juli 2012, op grond van art. 137d en 137f Fw, in staat van insolventie geraakt door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst. Rabobank heeft eiser bij brieven van 5 december 2008, 24 augustus 2010 en 17 september 2013 aangesproken op zijn verplichtingen uit de borgtochtovereenkomst en hem verzocht EUR 75.000,– te betalen. Eiser heeft aan deze verzoeken niet voldaan.

Rabobank vordert in deze procedure nakoming van de borgstelling. Eiser heeft onder meer het verweer gevoerd dat de vordering van Rabobank op C B.V. (de hoofdvordering) is verjaard en dat dit blijkens art. 7:853 BW betekent dat de borgtocht is tenietgegaan.

Het hof

Het hof heeft het verjaringsverweer van eiser verworpen. Het meende dat, evenals in HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1182, CB 2017-143 (Rambaldo/Rabobank), ook in het onderhavige geval de verjaringstermijn van de hoofdvordering is verlengd zolang de vereffening niet is heropend. Daaraan deed volgens het hof niet af dat in de onderhavige zaak, anders dan in de zaak Rambaldo/Rabobank, sprake is van vereffening in faillissement. Het hof baseerde dit oordeel op de art. 36, 137c, 137g, 193 en 194 FW, in verbinding met art. 3:320 BW.

De Hoge Raad

Eiser klaagde in cassatie dat de door het hof genoemde wettelijke bepalingen niet meebrengen dat een lopende verjaringstermijn voortduurt zolang de vereffening in faillissement niet is heropend op de voet van art. 194 Fw.

De Hoge Raad stelt voorop dat art. 3:320 BW bepaalt dat wanneer een verjaringstermijn zou aflopen tijdens het bestaan van een verlengingsgrond of binnen zes maanden nadien, die termijn voortloopt tot zes maanden na het verdwijnen van de verlengingsgrond. Verlengingsgronden zijn in de wet geregeld en zien op bijzondere omstandigheden waarin de verjaring haar bevrijdende werking niet moet kunnen uitoefenen. In art. 2:23c lid 2 BW en art. 2:19a lid 8 BW zijn verlengingsgronden opgenomen voor gevallen waarin een rechtspersoon is opgehouden te bestaan, terwijl de mogelijkheid bestaat dat die rechtspersoon op enig moment herleeft. De regeling van art. 2:23c lid 2 BW strekt ertoe te voorkomen dat rechtsvorderingen op een niet meer bestaande rechtspersoon verjaren zolang de vereffening van die rechtspersoon niet is heropend op de voet van art. 2:23c lid 1 BW. Heropening van de vereffening is daarbij geen vereiste voor verlenging. Ook behoeft de verjaring in een dergelijk geval niet te worden gestuit. Stuiting is immers bedoeld om de schuldenaar een voldoende duidelijke waarschuwing te geven dat hij er rekening mee moet blijven houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, zodat hij zich tegen de vordering kan verweren. Een stuitingshandeling die is gericht aan een niet meer bestaande rechtspersoon zou dit doel missen.

Deze wettelijke verlengingsgronden zien echter niet op het onderhavige geval, waarin het gaat om een vordering op een rechtspersoon die op grond van art. 2:19 lid 1, aanhef en onder c, BW na faillietverklaring door insolventie is ontbonden en, nadat de vereffening van zijn vermogen in faillissement is geëindigd, op grond van art. 2:19 lid 6 BW is opgehouden te bestaan, terwijl de mogelijkheid bestaat dat de vereffening in faillissement op grond van art. 194 Fw wordt heropend omdat nog baten aanwezig blijken te zijn. Voor art. 2:23c lid 2 BW blijkt dit uit art. 2:23a lid 5 BW. Ook overigens voorziet te wet voor een geval als dit niet in een verlengingsgrond.

Niettemin moet volgens de Hoge Raad ook hier een verlengingsgrond als bedoeld in art. 3:320 BW worden aangenomen:

“3.5.2 Uit de wetsgeschiedenis van art. 2:23a lid 5 BW en art. 2:23c lid 2 BW blijkt echter niet dat de wetgever voor een geval als het onderhavige heeft beoogd om gedurende de periode waarin de rechtspersoon is opgehouden te bestaan, geen verlengingsgrond te laten gelden als bedoeld in art. 3:320 BW. In het bijzonder lijkt bij de latere invoering van art. 2:23c lid 2 BW niet onder ogen te zijn gezien dat de in die bepaling bedoelde verlengingsgrond niet zou gelden als een rechtspersoon na faillietverklaring door insolventie is opgehouden te bestaan ingevolge art. 2:19 lid 1 aanhef en onder c, BW in verbinding met art. 137f Fw of art. 173 Fw, maar wel als een rechtspersoon is opgehouden te bestaan op een andere grond.

Dat in een geval als het onderhavige geen verlengingsgrond zou gelden, ligt, gelet op het doel en de strekking van verlengingsgronden in het algemeen (…) en in gevallen waarin een rechtspersoon is ontbonden en heeft opgehouden te bestaan in het bijzonder (…), niet in de rede. Het gaat immers om een schuldeiser die zijn rechtsvordering, door de bijzondere omstandigheid dat de rechtspersoon is opgehouden te bestaan, niet geldend kan maken, terwijl de mogelijkheid bestaat dat de schuldeiser dat op een later moment wel kan, en terwijl bezwaarlijk kan worden verlangd dat de schuldeiser de verjaring van de rechtsvordering stuit in de periode dat de rechtspersoon niet meer bestaat.”

Afdoening

De Hoge Raad verwerpt het beroep. Deze beslissing is conform de conclusie van A-G Assink, met dien verstande dat de A-G meende dat ook voor het onderhavige geval de verlenging van de verjaringstermijn kon worden gebaseerd op art. 2:23c lid 2 BW.

Eiser werd in cassatie bijgestaan door de auteur.

Cassatieblog.nl

Share This