HR 16 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:258
Er is geen reden om bedingen die de verzekeraar inroept om uitkering geheel of ten dele te weigeren, op voorhand te onderscheiden in bedingen waarbij een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid niet kan slagen (dat was bij primaire dekkingsomschrijvingen zo) en bedingen waarbij dat onder omstandigheden wel kan (dat was bij preventiegarantievoorwaarden het geval). De Hoge Raad laat dit onderscheid los. Bij beantwoording van de vraag of een beroep op een beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, hoeft bij verzekeringsovereenkomsten geen andere benadering te worden gevolgd dan bij andere overeenkomsten.
Achtergrond
Deze zaak gaat over de vraag of Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna: NN) als aansprakelijkheidsverzekeraar van een stalhouderij is gehouden om dekking te verlenen voor de schade die de stalhouderij moet vergoeden aan een deelnemer van een buitenrit. De deelnemer is van een paard gevallen tijdens een buitenrit die de stalhouderij had georganiseerd. Daarbij heeft de deelnemer een hoofdwond opgelopen.
De deelnemer heeft de stalhouderij aansprakelijk gesteld voor de schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat de stalhouderij 50% van de schade van de deelnemer moet vergoeden. De stalhouderij heeft NN in vrijwaring opgeroepen. NN stelt dat zij geen dekking hoeft te verlenen voor de schade, omdat de stalhouderij zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden die clausule L656B van het clausuleblad van de verzekeringspolis stelt aan het bestaan van dekking (hierna: de Verhuurclausule).
Rechtbank en hof
Het hof heeft in zijn arrest geoordeeld – net als de rechtbank – dat NN is gehouden dekking te verlenen aan de stalhouderij.
Principiële kwesties in cassatie
NN heeft cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. In dat cassatieberoep gaat het om twee (voor het verzekeringsrecht) principiële kwesties.
Ten eerste gaat het in cassatie om de gevolgen van het verschil tussen bedingen die de primaire omschrijving van de dekking inhouden (de zogenoemde ‘primaire dekkingsomschrijving’) en bedingen die een voorwaarde bevatten waaronder de dekking vervalt, bijvoorbeeld indien in het beding omschreven verplichtingen niet zijn nageleefd (ook wel aangeduid als ‘preventieve garantievoorwaarden’). Het hof heeft de Verhuurclausule uitgelegd als een preventieve garantievoorwaarde in plaats van een primaire dekkingsomschrijving. De ene of andere uitleg heeft grote gevolgen voor NN. Het verschil tussen beide is namelijk dat een beroep op een primaire dekkingsomschrijving op grond van (tot voor kort geldende) rechtspraak van de Hoge Raad in beginsel niet met succes kan worden afgeweerd met de stelling, dat een beroep van de verzekeraar daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is omdat de redenen waarom de verzekeraar een voorval niet wil verzekeren zich in het concrete geval niet voordoen (zie m.n. de arresten Valschermzweeftoestel en daarna Chubb/Dagenstaed). Dat was wel het geval bij een preventieve garantievoorwaarde (zie m.n. het arrest Bicak/Aegon).
Ten tweede gaat het om de vraag of het hof kon oordelen dat het beroep van NN op de niet-naleving van de verzekeringsvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zodat NN dekking moet verlenen. Volgens NN heeft het hof de bij art. 6:248 lid 2 BW geboden terughoudendheid miskend.
Zaaksoverstijgend belang: onduidelijkheid over wanneer wel en geen dekking bestaat
Voor verzekeraars en verzekeringnemers is belangrijk dat uit de polisvoorwaarden duidelijk blijkt wanneer er wel en geen dekking bestaat. De verzekeraar moet vooraf duidelijk kunnen aangeven binnen welke grenzen hij bereid is dekking te verlenen, zo voert NN aan in cassatie.
Daartegenover staat dat de verzekeringnemer achteraf erop moet kunnen vertrouwen dat zijn verzekeraar tot uitkering overgaat, als de geleden schade binnen de gestelde grenzen valt. Voor beide partijen is verder van belang dat het betreffende beding consistent wordt uitgelegd en gekwalificeerd. Het is onwenselijk dat de rechter hetzelfde beding in de ene situatie anders beoordeelt dan in de andere situatie.
Dat laatste deed zich in deze zaak wel voor, omdat hetzelfde hof de Verhuurclausule in twee zaken tegenovergesteld heeft uitgelegd. Naast de zaak die leidt tot het arrest waarop dit cassatieblog ziet, loopt een andere procedure over de schade van een andere deelneemster aan dezelfde buitenrit. Op 4 oktober 2022 heeft het hof daarin geoordeeld dat NN niet is gehouden om dekking te verlenen voor de geleden schade. Het hof oordeelt in die zaak dat de Verhuurclausule een primaire dekkingsomschrijving is en geen preventieve garantieclausule. Dat oordeel was dus lijnrecht tegenover het arrest van het hof dat NN in cassatie bestreed.
NN kaart dit punt aan in cassatie. Dat hetzelfde hof dezelfde bepaling in een parallelle zaak een tegenovergestelde betekenis toekent, roept vragen op over de wenselijkheid van het onderscheid tussen een primaire dekkingsomschrijving en een preventieve garantievoorwaarde (en het strikt toepassen van dat onderscheid).
Hoge Raad vernietigt
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof. De Hoge Raad overweegt dat het onderscheid tussen primaire dekkingsomschrijvingen en preventieve garantievoorwaarden in de praktijk inderdaad niet steeds gemakkelijk is te hanteren. Om die reden komt de Hoge Raad terug van zijn eerdere rechtspraak:
“3.2 In de rechtspraak van de Hoge Raad is een onderscheid gemaakt tussen bedingen die de primaire omschrijving van de dekking inhouden (de zogenoemde ‘primaire dekkingsomschrijving’) en bedingen die een voorwaarde bevatten waaronder de dekking vervalt, bijvoorbeeld indien in het beding omschreven verplichtingen niet zijn nageleefd (ook wel aangeduid als ‘preventieve garantievoorwaarden’). Het onderscheid werd van belang geacht om de reden dat indien een beding (niet een voorwaarde bevat waaronder de dekking vervalt, maar) de primaire omschrijving van de dekking inhoudt, een beroep van de verzekeraar daarop ter weigering van dekking of uitkering niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kon zijn op de grond dat onvoldoende verband bestaat tussen het niet-voldaan zijn aan het beding en het risico zoals zich dit heeft verwezenlijkt.
3.3 De Hoge Raad ziet aanleiding dit, in de praktijk niet steeds gemakkelijk te hanteren, onderscheid niet meer te maken. Bij beantwoording van de vraag of een beroep op een beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, behoeft bij verzekeringsovereenkomsten geen andere benadering te worden gevolgd dan bij andere overeenkomsten. Er is geen reden om bedingen die de verzekeraar inroept om uitkering geheel of ten dele te weigeren, op voorhand te onderscheiden in bedingen waarbij een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid op de hiervoor in 3.2 bedoelde grond niet kan slagen en bedingen waarbij dat onder omstandigheden wel kan. De rechter behoeft dus niet, alvorens het beroep van de verzekerde op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid te beoordelen, het beding te kwalificeren aan de hand van het hiervoor in 3.2 genoemde onderscheid.”
Vervolgens geeft de Hoge Raad voor de beoordeling of een beroep op een beding in de verzekeringsvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is een aantal gezichtspunten, die onder meer van belang kunnen zijn (rov. 3.4):
“- in hoeverre het beding het te verzekeren risico in algemene zin begrenst, bijvoorbeeld in temporele of geografische zin of door middel van een dekkingslimiet;
– in hoeverre het beding ertoe strekt dat de verzekerde maatregelen treft om de kans op schade te verkleinen of, indien schade optreedt, de omvang daarvan te beperken;
– in hoeverre het beding ziet op andere belangen dan het verkleinen van de kans op door de verzekerde te lijden schade of van de omvang daarvan, zoals het voorkomen van bewijsproblemen of debat ten aanzien van de vraag in hoeverre het hiervoor bedoelde verband ontbreekt.”
NN heeft in dit licht geen belang meer bij haar eerste cassatieklacht, aldus de Hoge Raad.
Daarna bevindt de Hoge Raad ook de klachten van NN gegrond, dat het hof de terughoudendheid heeft miskend die is geboden bij de toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW). De Hoge Raad benadrukt dat als het causaal verband tussen de voorwaarden voor het verlenen van dekking ontbreekt, daarmee nog niet is gegeven dat de verzekeraar zich niet met succes kan beroepen op dergelijke voorwaarden (die dekking uitsluiten). Dit hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarnaast beslist de Hoge Raad dat het oordeel van het hof dat het causaal verband in dit geval ontbreekt eveneens onjuist of onbegrijpelijk is:
“3.7 Deze klachten slagen. Het hof diende, aan de hand van de omstandigheden van het geval, te onderzoeken of het beroep van NN op de verhuurclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Indien het hiervoor in 3.6 genoemde verband ontbreekt, is daarmee nog niet gegeven dat NN zich niet met succes kan beroepen op de verhuurclausule. De stellingen van NN dat [de manegehouder] haar heeft verzocht de dekking uit te breiden, dat NN dat eind 2015 heeft geweigerd, hetgeen aan [de manegehouder] bekend was en dat [de manegehouder] desondanks willens en wetens de voorwaarden van de verhuurclausule heeft overtreden, kunnen meebrengen dat NN zich op niet-naleving van de verhuurclausule kan beroepen, ook indien het bedoelde verband ontbreekt. Het hof is niet ingegaan op deze stellingen en is dus uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting of heeft zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.”
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof Den Bosch en verwijst het geding naar het hof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing.
NN werd in cassatie bijgestaan door Gijsbrecht Nieuwland en Paul Tanja.