HR 11 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:560

De rechtsgang bij de bestuursrechter kan niet in voldoende mate voorzien in vorderingen die erop zijn gericht dat met het intrekken van een beroep de bestuursrechtelijke procedure op korte termijn eindigt. GEM c.s. is daarom ontvankelijk in haar vordering.

Achtergrond

In deze zaak procederen GEM Bloemendalerpolder C.V. en andere projectontwikkelaars tezamen met een aantal kopers van vergunde woningen (hierna: GEM c.s.) tegen Stichting Flora & Faunabescherming (hierna: de Stichting).

De Stichting heeft al jaren diverse procedures gevoerd tegen besluiten die te maken hebben met de aanleg van een nieuwe woonwijk door GEM c.s. In deze zaak gaat het om de verlening van omgevingsvergunningen voor de bouw van 162 woningen waartegen de Stichting bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar is ongegrond verklaard, waarna de Stichting beroep heeft ingesteld bij de bestuursrechter.

Het geding in feitelijke instanties

In kort geding vordert GEM c.s. – voor zover in cassatie nog van belang – de Stichting te gebieden het hiervoor genoemde beroep tegen de beslissing in bezwaar in te trekken. Daaraan legt zij ten grondslag dat de Stichting met het instellen van dat beroep misbruik van bevoegdheid (art. 3:13 BW) maakt en onrechtmatig jegens haar handelt. Het hof oordeelt dat van GEM c.s. ontvankelijk is in haar vorderingen. GEM c.s kan via de bestuursrechtelijke weg namelijk niet een resultaat bereiken dat vergelijkbaar is met wat zij in kort geding vorderen.

Het hof heeft de vorderingen van GEM c.s. alsnog afgewezen. Volgens het hof kan niet voorshands worden aangenomen dat de Stichting tegen beter weten in een kansloos beroep heeft ingesteld.

Het geding in cassatie
Ontvankelijkheid bij de burgerlijke rechter

Het cassatieberoep richt zich niet tegen het oordeel van het hof dat GEM c.s. ontvankelijk is in haar vorderingen. Toch ziet de Hoge Raad aanleiding een en ander voorop te stellen over de bevoegdheid van de burgerlijke rechter om kennis te nemen van het geschil tussen GEM c.s. en de Stichting, en over de ontvankelijkheid van GEM c.s. in haar vordering bij de burgerlijke rechter.

De Hoge Raad merkt op dat de burgerlijke rechter op grond van art. 112 lid 1 Grondwet bevoegd is om van alle geschillen betreffende burgerlijke rechten kennis te nemen. Indien een andere rechter bevoegd is kennis te nemen van een geschil, doet dat op zichzelf niet af aan deze bevoegdheid van de burgerlijke rechter. Wel dient de burgerlijke rechter de eiser of verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering of verzoek als de rechtsgang bij die andere rechter van het geschil voldoende rechtsbescherming biedt. Omdat GEM c.s. aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat de Stichting misbruik van (proces)recht maakt, oordeelt de Hoge Raad dat het geschil in deze zaak een geschil betreffende burgerlijke rechten is, waarvan de burgerlijke rechter bevoegd is kennis te nemen.

Wat betreft de vraag of GEM c.s. bij de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen op de grond dat aan haar bij de bestuursrechter een rechtsgang ter beschikking staat die voldoende rechtsbescherming biedt, stelt de Hoge Raad het volgende voorop. Als GEM c.s. al als belanghebbenden heeft te gelden, biedt de rechtsgang bij de bestuursrechter haar in dit geval alsnog onvoldoende rechtsbescherming, omdat de bestuursrechter niet een gebod tot intrekking van het bij hem ingestelde beroep kan opleggen. De Hoge Raad merkt op dat hierbij van belang is dat de vorderingen van GEM c.s. erop zijn gericht dat met het intrekken van het beroep de bestuursrechtelijke procedure op korte termijn eindigt en dat daarmee de omgevingsvergunningen (de primaire besluiten), eveneens op korte termijn, onherroepelijk worden. Daarin kan de rechtsgang bij de bestuursrechter niet in voldoende mate voorzien. De Awb bevat weliswaar regelingen die ertoe strekken dat de rechtbank in een bestuursrechtelijke beroepsprocedure sneller tot een uitspraak kan komen. Met deze regelingen is echter tijd gemoeid, gedurende welke tijd de bestuursrechtelijke procedure niet eindigt en de omgevingsvergunningen niet onherroepelijk worden.

Misbruik van bevoegdheid

Het cassatieberoep van de GEM c.s. richt zich wel tegen het oordeel van het hof dat tussen partijen een verschil van inzicht bestaat over in het bijzonder de uitleg en invulling van de eis van parallelle ontwikkeling en dat onvoldoende aannemelijk is dat het standpunt van de Stichting noch kant noch wal raakt. Het middel faalt. Volgens de Hoge Raad komt dit oordeel van het hof erop neer dat het beroep van de Stichting niet evident kansloos is. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk in het licht van de stellingen van de Stichting en – mede in aanmerking genomen dat dat het hier een kort geding betrof – voldoende gemotiveerd.

Ook een tweede klacht acht de Hoge Raad ongegrond. Deze richt zich tegen het oordeel van het hof dat onvoldoende aannemelijk is dat het belang van GEM c.s. zodanig onevenredig wordt geschaad dat de Stichting haar bevoegdheid in redelijkheid niet kon uitoefenen. Volgens de Hoge Raad heeft het hof zijn oordeel toereikend gemotiveerd door van belang te achten dat:

  • de Stichting een grondrecht uitoefent;
  • van algemene bekendheid is dat bestuursrechtelijke procedures kunnen worden gevoerd over verleende vergunningen;
  • onzekerheid over het moment waarop de desbetreffende vergunningen onherroepelijk worden daaraan inherent is; en
  • GEM c.s. er dan ook niet zonder meer van mocht uitgaan dat de omgevingsvergunningen snel onherroepelijk zouden worden en de daarop betrekking hebbende voorwaarde in de koop-/aanneemovereenkomsten en de hypotheekoffertes binnen de door haar gewenste periode zou worden vervuld.

De overige klachten van GEM c.s. kunnen evenmin tot cassatie leiden.

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep. Dit is niet conform de conclusie van A-G Snijders, welke strekt tot vernietiging van het arrest van het hof. Anders dan de Hoge Raad, meent hij dat het niet zonder meer begrijpelijk is dat het hof overweegt dat onvoldoende aannemelijk is dat het standpunt van de Stichting kant noch wal raakt.

Share This

Cassatieblog.nl