HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1295 (Onderlinge Levensverzekering Maatschappij/Nationale-Nederlanden)

Een redelijke uitleg van een AVB-polis die mede de aansprakelijkheid van een verzekerde als werkgever tegenover zijn ondergeschikten dekt voor letselschade van werknemers die in deelnemen aan het wegverkeer, brengt in beginsel mee dat deze polis tevens dekking verleent tegen een (op art. 7:611 BW gebaseerde) aansprakelijkheid van de werkgever op de grond dat hij heeft verzuimd tegen dat risico een behoorlijke verzekering te sluiten voor zijn werknemers. De functie die een AVB-polis in het maatschappelijk verkeer vervult en de daarop gebaseerde verwachtingen van verzekerden, rechtvaardigen een ruime dekkingsomvang, ook als de gedekte schade in de polisvoorwaarden is omschreven als “schade aan personen en schade aan zaken”.

De achtergrond van deze cassatieprocedure is gelegen in een verkeersongeval dat zich in 1999 heeft voorgedaan. Een werknemer van eiseres tot cassatie (hierna: De Onderlinge) is, toen hij met de auto op weg was naar huis van een klantenbezoek, het slachtoffer geworden van een eenzijdig verkeersongeval, met ernstige schade (een hoge dwarslaesie) als gevolg. De werknemer heeft vervolgens zijn werkgeefster De Onderlinge tot schadevergoeding aangesproken. In de procedure die daarop is gevolgd heeft het hof uiteindelijk (in 2007) geoordeeld dat De Onderlinge jegens de werknemer aansprakelijk is omdat zij zich niet als goed werkgever (art. 7:611 BW) heeft gedragen. Als goed werkgever had De Onderlinge volgens het hof een adequate voorziening voor ongevallen in het verkeer moeten treffen, of had zij de werknemer moeten waarschuwen dat geen voorziening was getroffen en dat hij geacht werd dit zelf te doen.

Al tijdens de procedure tussen De Onderlinge en haar werknemer heeft de AVB-verzekeraar van De Onderlinge, Nationale-Nederlanden, het standpunt ingenomen dat eventuele aansprakelijkheid van De Onderlinge op grond van art. 7:611 BW niet zou zijn gedekt onder haar AVB-polis bij Nationale-Nederlanden. In deze cassatieprocedure gaat het om de vraag naar de dekking van de aansprakelijkheid van De Onderlinge onder de AVB-polis. Daarbij speelt een belangrijke rol dat in de algemene bepalingen van de AVB-polis de gedekte schade is omschreven als “schade aan personen en schade aan zaken”. Zowel de rechtbank als het hof hebben geoordeeld dat de schade waartoe De Onderlinge jegens haar werknemer aansprakelijk is, geen “schade aan personen of schade aan zaken” in deze zin is. Deze aansprakelijkheid berust er namelijk op dat De Onderlinge niet heeft voldaan aan haar (uit art. 7:611 BW voortvloeiende) verplichting om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (bijvoorbeeld de arresten van 1 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6175 en ECLI:NL:HR:2008:BB4767) volgt dat de schade die de werknemer als gevolg van déze tekortkoming lijdt vermogensschade is (de gemiste verzekeringsuitkering, en ook niet meer dan dat). Volgens de rechtbank en het hof valt deze schade daarom buiten de “schade aan personen en zaken” die wordt gedekt door de AVB-polis.

In cassatie betoogt De Onderlinge dat de schade waarvoor zij jegens van haar werknemer aansprakelijk is, wél moet worden beschouwd als “schade aan personen of zaken” in de zin van de AVB-polis, althans dat deze schade toch binnen de dekkingsomvang van de polis valt. Die schade is namelijk (uiteindelijk) veroorzaakt door het ongeval, aldus De Onderlinge.

Dit betoog vindt weerklank bij de Hoge Raad. De Hoge Raad begint zijn oordeel met de constatering dat de schade waarvoor De Onderlinge aansprakelijk is, inderdaad vermogensschade is (de gemiste verzekeringsuitkering die de werknemer zou hebben ontvangen als De Onderlinge had voldaan aan haar verplichting tot het sluiten van een behoorlijke verzekering).

Anders dan men wellicht zou denken, en anders dan A-G Spier in zijn conclusie had geoordeeld, volgt hieruit volgens de Hoge Raad echter niet dat de aansprakelijkheid van De Onderlinge buiten de dekking van de AVB-polis valt. Een “redelijke uitleg” van deze polis – die op zichzelf ook aansprakelijkheid dekt voor letselschade van werknemers die in dienst van de verzekerde deelnemen aan het wegverkeer – brengt volgens de Hoge Raad mee, dat deze óók dekking verleent tegen aansprakelijkheid van de werkgever uit hoofde van art. 7:611 BW indien de werkgever niet heeft voldaan aan zijn verplichting om voor een behoorlijke verzekering tegen verkeersrisico’s zorg te dragen. De Hoge Raad motiveert deze ruime uitleg van de AVB-polis – die strikt genomen in strijd lijkt met de beperking van de dekking tot “schade aan personen of zaken” als volgt:

“De functie die een AVB-polis in het maatschappelijk verkeer vervult en de daarop gebaseerde verwachtingen van verzekerden, rechtvaardigt immers een ruime dekkings-omvang, ook als de gedekte schade elders in de polisvoorwaarden is omschreven als “schade aan personen en schade aan zaken”. Dit is mede het geval omdat een zodanige verzekering ertoe strekt de werkgever dekking te verlenen voor de gevolgen van zijn aansprakelijkheid ter zake van de schade die zijn werknemers lijden als gevolg van ongevallen. Weliswaar gaat het in geval van een aansprakelijkheid op de voet van art. 7:611 om vermogensschade die strikt genomen geen letselschade is, maar de rechtsgrond voor deze aansprakelijkheid, de bescherming van de werknemer tegen de gevaren van het wegverkeer in de uitoefening van zijn dienstbetrekking deelneemt, is dezelfde welke ten grondslag ligt aan de – onder omstandigheden – op art. 7:658 te baseren aansprakelijkheid van de werkgever tegenover zijn werknemer voor dezelfde gevaren. Voorts betreft de aansprakelijkheid van de werkgever ongevalsschade die de werknemer vergoed zou hebben gekregen indien de werkgever wel zou hebben voldaan aan zijn hier bedoelde verzekeringsplicht. Bovendien wordt de schade die de verzekerde/werkgever lijdt doordat hij op de voet van art. 7:611 in voormelde zin aansprakelijk is tegenover zijn werknemer, indirect veroorzaakt door het letsel van de werknemer.”

Al met al lijkt dus vooral het ‘rechtspolitieke’ argument van bescherming van de werknemer die schade lijdt, de doorslag te hebben gegeven bij het oordeel van de Hoge Raad. Valt de schade waarvoor de werkgever aansprakelijk is buiten de dekking van diens AVB-verzekering, dan is de kans immers aanzienlijk dat de werknemer zijn schade niet op de werkgever zal kunnen verhalen.

Nationale-Nederlanden is in cassatie bijgestaan door Ans van Duijvendijk-Brand en de auteur, en in feitelijke instanties door Jan Teunissen (Van Traa advocaten).

Cassatieblog.nl

Share This