HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2050

Peildatum voor vaststelling van de samenstelling en omvang huwelijksgemeenschap is het tijdstip van ontbinding van de huwelijksgemeenschap (vgl. HR 6 september 1996, NJ 1997/593). Van dit tijdstip kan niet worden afgeweken, ook niet op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid.

Ten aanzien van de verdeling van een huwelijksgemeenschap bij echtscheiding kunnen verschillende fasen worden onderscheiden: de eerste fase van vaststelling van de samenstelling en omvang van de gemeenschap, de tweede fase van waardering van de tot de gemeenschap behorende goederen en tot slot de derde fase van de eigenlijke verdeling. De eerste en tweede fase hebben ieder een eigen peildatum.

Uit HR 6 september 1997, NJ 1997/593 kan worden afgeleid dat voor het vaststellen van de samenstelling en omvang van de gemeenschap bepalend is de datum waarop de huwelijksgemeenschap van rechtswege wordt ontbonden. Onder het vóór 1 januari 2012 geldende recht, dus voordat de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen in werking trad, kwam men dan uit op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (zie art. 1:99 lid 1 sub (a) oud BW en art. 1:149 en 1:163 BW)

Voor de waardering van de tot de gemeenschap behorende goederen geldt de datum van de verdeling als uitgangspunt. Zie o.m.: HR 22 september 2000, NJ 2000/643 en HR 12 februari 1999, NJ 1999/551. Deze peildatum heeft het karakter van een uitgangspunt. Een andere peildatum dan de datum van verdeling is mogelijk, indien partijen deze zijn overeengekomen, of indien zo’n ander peilmoment uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeit.

In het onderhavige geval, waarin de echtscheiding was geëffectueerd vóór inwerkingtreding van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen, was tussen partijen in geschil welke peildatum dient te worden gehanteerd terzake van een tot de huwelijksgemeenschap behorend pakket opties en aandelen. Het ging hier derhalve om de peildatum voor de vaststelling van de samenstelling en omvang van de huwelijksgemeenschap.

De appelrechter koos niet voor de datum inschrijving echtscheidingsbeschikking, maar voor de datum waarop deze ingeschreven had kunnen zijn. Dit hield verband met het feit dat de vrouw naar het oordeel van het hof de echtscheiding onnodig had vertraagd door hoger beroep in te stellen tegen de echtscheidingsbeschikking, in de wetenschap dat zij daarin niet-ontvankelijk zou zijn. In een andere procedure tussen partijen was deze handelwijze van de vrouw als misbruik van procesrecht gekwalificeerd. Het hof plaatste zijn oordeel over de peildatum in de sleutel van de eisen van redelijkheid en billijkheid.

Dit oordeel houdt in cassatie geen stand. De Hoge Raad overweegt terzake:

“3.3.2 (…) Een huwelijksgoederengemeenschap duurt voort totdat zij wordt ontbonden op een van de in art. 1:99 (oud) BW vermelde gronden (vgl. HR 6 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2130, NJ 1997/593). Het tijdstip van ontbinding van de gemeenschap is in geval van echtscheiding het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (art. 1:149 BW in verbinding met art. 1:163 BW). Anders dan het hof heeft geoordeeld, kan voor het bepalen van de peildatum voor het vaststellen van de samenstelling en de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap niet van dit tijdstip worden afgeweken, ook niet op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid. Het hof heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de aandelen en opties Philips die de man na 1 februari 2011 heeft verkregen, niet in de gemeenschap vallen.”

Het uitgangspunt dat reeds uit de uitspraak van 6 september 1996 viel af te leiden, heeft de Hoge Raad dus thans uitdrukkelijk bevestigd: voor de vaststelling van de samenstelling en omvang van de huwelijksgemeenschap bij echtscheiding is het tijdstip van ontbinding van de huwelijksgemeenschap bepalend.

Het college heeft zijn uitspraak uit 1996 bovendien aangescherpt: van het tijdstip van ontbinding van de huwelijksgemeenschap kan niet worden afgeweken, ook niet op grond van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Dit is in lijn met opvattingen in de literatuur. Zo heeft Breederveld in zijn dissertatie uit 2008 gewezen op de goederenrechtelijke aard van de huwelijksgemeenschap.

Opmerking verdient dat het tijdstip van ontbinding van de huwelijksgemeenschap met de invoering van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen is gewijzigd: niet de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand is daarvoor bepalend, maar het tijdstip waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend. Zie art. 1:99 lid 1 sub b BW.

De man werd in cassatie bijgestaan door de auteur en in de feitelijke instanties door Paul Sliepenbeek.

Cassatieblog.nl

Share This