HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2298 (Hypinvest B.V. / X c.s.)

De kredietverstrekker mag niet zonder meer afgaan op de door de tussenpersoon aan hem verschafte inlichtingen over de inkomens- en vermogenspositie van de consument, aangezien hij zelf ervoor verantwoordelijk blijft te waken tegen overkreditering van de consument en daartoe zo nodig zelf nadere inlichtingen moet inwinnen of gegevens moet verifiëren.

Twee consumenten sluiten via een tussenpersoon hun hypotheek over. De tussenpersoon geeft daarbij een onjuist, te hoog inkomen door aan de hypotheekverstrekker. Een deel van het verkregen hypotheekbedrag wordt belegd, met als doel om uit de maandelijkse onttrekkingen uit het beleggingsfonds de hypotheeklasten te voldoen. Als het fonds de onttrekkingen in 2008 stopzet, kunnen de consumenten niet meer aan hun verplichtingen jegens de hypotheekverstrekker voldoen. In 2013 gaat de tussenpersoon failliet. Als in 2015 het huis van de consumenten wordt verkocht, resteert een forse restschuld.

De consumenten spreken vervolgens de hypotheekverstrekker aan: deze zou jegens hen toerekenbaar zijn tekortgeschoten in haar verplichtingen, althans haar zorgplicht hebben geschonden. Rechtbank en hof wijzen de daarop gerichte vorderingen toe omdat de hypotheekverstrekker in strijd met de op haar rustende zorgplicht heeft gehandeld door geen enkele controle uit te voeren op de aangedragen financiële gegevens en daarmee bewust het risico heeft genomen een onverantwoorde lening te verstrekken.

In cassatie wordt onder meer geklaagd dat de zorgplicht van een verstrekker van hypothecaire leningen om aan consumenten niet te hoge leningen te verstrekken, in 2006 niet zo ver ging dat de verstrekker moest nagaan of de financiële gegevens klopten die de consument in overleg met een hypotheekadviseur had verstrekt.

De Hoge Raad gaat daar niet in mee: ook in 2006 moet duidelijk zijn geweest dat consumenten door onverantwoorde kredietverstrekking in ernstige financiële problemen konden komen, ook bij hypothecair krediet. De bijzondere zorgplicht van een bank bracht, ook in 2006 (aldus nog steeds de Hoge Raad) onder meer mee dat zij voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst tot hypothecair krediet met een consument, inlichtingen diende in te winnen over zijn inkomens- en vermogenspositie om zo overkreditering van de consument te voorkomen. De Hoge Raad verwijst hiervoor naar het arrest SNS/Stichting (besproken in CB 2017-119).

De hypotheekverstrekker in deze zaak was echter geen bank. Heeft dat nog gevolgen voor de bijzondere zorgplicht?

3.4.2 (…) De bijzondere zorgplicht rust niet alleen op banken, maar ook op andere professionele kredietverstrekkers (vgl. art. 51 Wfd (oud), welke bepaling de verplichting tot het inwinnen van informatie legt op de ‘aanbieder’ als bedoeld in die wet). Die zorgplicht bestaat ongeacht of de consument wordt bijgestaan door een tussenpersoon. De kredietverstrekker mag niet zonder meer afgaan op de door de tussenpersoon aan hem verschafte inlichtingen over de inkomens- en vermogenspositie van de consument, aangezien hij zelf ervoor verantwoordelijk blijft te waken tegen overkreditering van de consument en daartoe zo nodig zelf nadere inlichtingen moet inwinnen of gegevens moet verifiëren.

Het hof was er dus terecht van uitgegaan dat de bijzondere zorgplicht ook op de hypotheekverstrekker in deze zaak rustte. De Hoge Raad acht het oordeel van het hof ook niet onbegrijpelijk. Daarbij is volgens de Hoge Raad van belang dat in deze zaak ervan moet worden uitgegaan dat de tussenpersoon onjuiste inkomensgegevens had verstrekt zonder dat de consumenten dat wisten; bovendien had de hypotheekverstrekker een aanzienlijk hogere rente toegepast, kennelijk omdat zij zelf het ook als een risico zag dat zij afging op gegevens die via een tussenpersoon werden verstrekt (en door haarzelf niet werden geverifieerd).

Cassatieblog.nl

Share This