Selecteer een pagina

HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2301

Indien een schuldenaar tijdelijk niet kan nakomen of uit zijn houding blijkt dat een aanmaning nutteloos zou zijn, kan op grond van art. 6:82 lid 2 BW (Sint Maarten) (gelijkluidend aan het Nederlandse art. 6:82 lid 2 BW) een ingebrekestelling plaatsvinden door een schriftelijke mededeling dat hij voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld. Het oordeel van het hof dat het inleidende verzoekschrift in deze zaak voldoet aan de voorwaarden van een ingebrekestelling getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.

Achtergrond

Het gaat in deze Caribische zaak om een vordering tot terugbetaling van twee geldleningen vermeerderd met wettelijke rente. De vordering is ingesteld tegen zowel de debiteur van de geldleningen (hierna: verzoeker 1) als tegen degene die zich voor de terugbetaling van de geldleningen borg heeft gesteld (hierna: verzoeker 2). Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben de vordering toegewezen.

In cassatie wordt (onder meer) door verzoeker 2 geklaagd tegen de (hoofdelijke) veroordeling tot betaling van wettelijke rente. Volgens verzoeker 2 is op grond van art. 7:856 lid 1 BW (Sint Maarten) alleen wettelijke rente verschuldigd over het tijdvak waarin een schuldenaar in verzuim is. Hij meent nooit in verzuim te zijn geraakt, omdat hij niet in gebreke is gesteld.

De Hoge Raad gaat daar niet in mee. Volgens artikel 6:82 lid 2 BW (Sint Maarten) kan, indien de schuldenaar tijdelijk niet kan nakomen of uit zijn houding blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn, de voor het intreden van verzuim benodigde ingebrekestelling plaatsvinden door een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat de schuldenaar voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld. Bij verzoekschrift van 3 maart 2015 heeft de crediteur van de geldleningen een veroordeling gevorderd van verzoeker 1 én verzoeker 2 tot betaling van de geldleningen vermeerderd met wettelijke rente.

De Hoge Raad overweegt dat het hof daarin kennelijk de stelling heeft gelezen dat verzoeker 2 door dat verzoekschrift in verzuim is geraakt. Het hof heeft klaarblijkelijk uit de houding van verzoeker 2 afgeleid dat een aanmaning nutteloos was en heeft op grond daarvan geoordeeld dat het verzoekschrift aan de eisen van een ingebrekestelling van artikel 6:82 lid 2 BW (Sint Maarten) voldeed. Onder verwijzing naar HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1012 waarin het ging om het (gelijkluidende) Nederlandse artikel 6:82 lid 2 BW en is beslist dat een dagvaarding (onder voorwaarden) kan worden aangemerkt als ingebrekestelling, komt de Hoge Raad tot de slotsom dat het oordeel van het hof geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en evenmin onbegrijpelijk is. Het hof heeft terecht geoordeeld dat het verzoekschrift kwalificeert als ingebrekestelling in de zin van artikel 6:82 lid 2 BW (Sint Maarten). Vanaf die datum is het verzuim ingetreden en is de termijn voor wettelijke rente gaan lopen.

De Hoge Raad verwerpt dan ook het cassatieberoep.

Cassatieblog.nl

Share This