HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443
(i) Of een overeenkomst moet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst, hangt af van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. De Hoge Raad geeft verschillende omstandigheden die “onder meer” van belang kunnen zijn.
(ii) De vrijheid van bezorgers om zich aan te melden indien en wanneer zij willen, om opdrachten te weigeren en om zich te laten vervangen, sluit op zichzelf het bestaan van een arbeidsovereenkomst niet uit.
Achtergrond
Op 24 maart jl. heeft de Hoge Raad de langverwachte uitspraak gedaan in de ‘Deliveroo-zaak’. Daarin ging het om de vraag of de maaltijdbezorgers van platformbedrijf Deliveroo werkzaam waren op basis van een arbeidsovereenkomst. Waren, omdat Deliveroo inmiddels is vertrokken uit Nederland. Partijen twistten vooral over de vraag of de bezorgers de werkzaamheden “in dienst van een ander” verrichten, met andere woorden: of aan het gezagscriterium is voldaan. Ook verschilden zij van mening over de vraag hoe de vrijheid van de bezorgers om te bepalen of en wanneer ze werken en opdrachten te weigeren moet worden geduid. Volgens het hof wijst die vrijheid op de afwezigheid van een arbeidsovereenkomst, maar wijzen de overige omstandigheden – waaronder de wijze waarop gezag wordt uitgeoefend – juist op het bestaan daarvan. Het hof komt dan ook, alle omstandigheden afwegend, tot het oordeel dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dit oordeel houdt stand bij de Hoge Raad. Over deze uitspraak is ook een blog verschenen op ons Blog Arbeidsrecht.
Het gaat om alle omstandigheden van het geval
Bij de bespreking van de klachten stelt de Hoge Raad de in de zaak X/Amsterdam (HR 6 november 2020, CB 2020-137) geponeerde tweefasenleer voorop. Deze leer komt er, kort gezegd, op neer dat eerst de door middel van uitleg (aan de hand van de Haviltex-maatstaf) moet worden bepaald welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Vervolgens moeten deze overeengekomen rechten en verplichtingen, in de tweede fase, worden gekwalificeerd. De Hoge Raad maakt in de Deliveroo-uitspraak duidelijk dat, of een overeenkomst moet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst, afhangt van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. Dit op zich is niet nieuw. Wel nieuw is dat de Hoge Raad expliciet verschillende omstandigheden noemt die (“onder meer”) van belang kunnen zijn. Wat opvalt, is dat veel van deze omstandigheden betrekking hebben op (de aan- of afwezigheid van) ondernemerschap, zowel ‘in’ de arbeidsrelatie, als daar ‘buiten’.
Een andere omstandigheid die de Hoge Raad noemt is of het werk en degene die het werk verricht, zijn ingebed in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie het werk wordt verricht. In haar uitvoerige conclusie in deze zaak bepleitte A-G de Bock dat, kort gezegd, aan de omstandigheid of het werk dat de werker verricht is ingebed in de organisatie, veel gewicht moet worden toegekend. Is van deze organisatorische inbedding sprake, dan is de werker geen ondernemer en moet het bestaan van de arbeidsovereenkomst worden aangenomen, aldus de A-G. Zo ver wil de Hoge Raad dus niet gaan, omdat, kort gezegd, de kwalificatie van een overeenkomst als arbeidsovereenkomst de aandacht heeft van de Nederlandse en Europese wetgever. De Hoge Raad ziet dan ook geen aanleiding voor rechtsontwikkeling op dit punt.
Het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij de beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, hangt mede af van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht, aldus de Hoge Raad. Er moet dus door het papier worden heen gekeken.
Vrijheid om te komen en gaan; vervanging
Een bijzonderheid in deze zaak is dat de bezorgers de vrijheid hadden om zich aan te melden wanneer zij dat wilden en ook de mogelijkheid hadden om opdrachten te weigeren. Volgens Deliveroo is dat onverenigbaar met het bestaan van de arbeidsovereenkomst. Datzelfde geldt voor de vrijheid van de bezorgers om zich te laten vervangen, aldus Deliveroo.
De Hoge Raad stelt voorop dat de vrijheid om al dan niet op het werk te verschijnen en om opdrachten al dan niet te aanvaarden, op zichzelf het bestaan van een arbeidsovereenkomst niet uitsluit. Of voldaan is aan de vereisten voor een arbeidsovereenkomst, hangt af van de verdere omstandigheden van het geval, waarbij in het bijzonder van belang is wat geldt indien de betrokkene wel verschijnt en een opdracht tot werk aanvaardt, en de frequentie en de duur waarvoor dat doorgaans geschiedt. Het hof heeft dit niet miskend en heeft afdoende gemotiveerd waarom ondanks deze vrijheid de overeenkomst in dit geval als een arbeidsovereenkomst moet worden gekwalificeerd.
De Hoge Raad vervolgt dat ook de in de overeenkomst neergelegde vrijheid om zich te laten vervangen op zichzelf niet onverenigbaar is met het bestaan van een arbeidsovereenkomst, en moet worden bezien in het licht van alle omstandigheden van het geval. Het hof heeft de vervangingsmogelijkheid in dat licht onderzocht. Zijn oordeel komt erop neer dat bezorgers in het algemeen geen aanleiding zullen zien hun werk anders dan incidenteel door een ander te laten verrichten en dat de daadwerkelijke betekenis van de vervangingsclausule voor de bezorgers gering is. De Hoge Raad laat dit oordeel in stand.
Volgt verwerping van het cassatieberoep.