HR 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:218
Wanneer een werknemer op grond van een hernieuwde toekenning in de zin van artikel 43a lid 1 WAO (opnieuw) een WAO-uitkering ontvangt, brengt dat niet automatisch mee dat hij tevens opnieuw aanspraak kan maken op de aanvullende uitkering waar hij volgens de toepasselijke CAO recht op had bij de eerste vaststelling van arbeidsongeschiktheid door het UWV. Wanneer het reglement bij de CAO voor de hoedanigheid van uitkeringsgerechtigde als eis stelt dat de werknemer, op het moment dat hij de WAO-uitkering toegekend krijgt, verzekerd is via een werkgever in de metaal of techniek, dan geldt dat ook wanneer het gaat om een hernieuwde toekenning. Is de werknemer op dat moment niet meer bij een dergelijke werkgever werkzaam, dan kan hij geen aanspraak maken op de aanvullende uitkering.
Achtergrond
Eiser was werkzaam als heftruckchauffeur. In 1996 zijn hem twee ongevallen overkomen, als gevolg waarvan hij zich heeft ziek gemeld. Eiser ontving vanaf maart 1998 een WAO-uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid en een aanvullende uitkering van Schade N.V. (verweerder), die hem werd verstrekt op basis van een collectieve verzekering die zijn werkgever met verweerder had afgesloten, overeenkomstig de CAO Aanvullend Invaliditeitspensioen Metaalnijverheid. In april 1998 is eiser door zijn werkgever ontslagen. Het UWV heeft hem in april 2003 te kennen gegeven dat zijn arbeidsongeschiktheid was afgenomen naar minder dan 15%, als gevolg waarvan zijn WAO-uitkering (per 12 juni 2003) werd ingetrokken. Schade N.V. heeft de aanvullende uitkering beëindigd per 12 juni 2003. Een aantal jaren later, op 6 november 2006, heeft eiser zich opnieuw ziek gemeld. In 2008 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat hij vier weken arbeidsongeschikt is geweest en dat hem in aansluiting hierop met ingang van 4 december 2006 een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend op basis van een ongeschiktheid van 80-100%.
Het juridisch kader
Op de collectieve verzekering was een reglement van toepassing waarin (in artikel 3) was opgenomen dat de (gewezen) werknemer uitkeringsgerechtigd was als a) hij op de dag van de eerste ziekmelding, ten gevolge van welke ziekte hij voor een uitkering in aanmerking kwam, bij Schade N.V. was verzekerd, en b) hij middels een toekenningsbeslissing van het UWV kon aantonen dat hij arbeidsongeschikt was en in aanmerking kwam voor een uitkering. Voorts gold (ingevolge artikel 4) dat de hoogte en duur van het invaliditeitspensioen de door het UWV telkens vast te stellen mate van arbeidsongeschiktheid zou volgen. Een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid leidde volgens het reglement alleen tot een aanpassing van het invaliditeitspensioen als de gedeeltelijke arbeidsongeschikte op de ingangsdatum van de toename was verzekerd bij Schade N.V. Met betrekking tot de beëindiging van het invaliditeitspensioen was bepaald (artikel 8) dat het recht op uitkering onmiddellijk zou vervallen als het UWV de uitkeringsgerechtigde niet langer (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt achtte.
Voorts is voor deze zaak artikel 43a lid 1 WAO van belang, dat onder meer bepaalt dat indien degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43 lid 1 WAO is ingetrokken, binnen vijf jaar na de datum van de intrekking opnieuw arbeidsongeschikt wordt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de uitkering werd ingetrokken, toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt zodra die arbeidsongeschiktheid vier weken onafgebroken heeft geduurd.
Feitelijke instanties
Eiser heeft onder meer gevorderd dat Schade N.V. veroordeeld zou worden hem, met ingang van 12 juni 2003, althans 4 december 2006, de aanvullende uitkering alsnog uit te betalen. De rechtbank heeft de vordering van eiser afgewezen, welk vonnis het hof heeft bekrachtigd.
Het hof heeft daartoe overwogen dat het in casu gaat om een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering, die blijkens het reglement in beginsel de beslissingen van het UWV volgt. Daarom heeft eiser volgens het hof zijn recht op aanvullende uitkering verloren door het besluit van het UWV van april 2003. Eiser mocht in redelijkheid niet verwachten dat een latere ziekmelding tot gevolg zou hebben dat de aanvullende uitkering alsnog over een eerdere periode moest worden uitgekeerd. Voor een hervatting daarvan per 6 november 2006 was vereist (ingevolge artikel 3 van het reglement) dat eiser nog bij Schade N.V. was verzekerd, hetgeen niet het geval was.
Cassatie
De Hoge Raad stelt voorop dat het reglement onderdeel is van een algemeen verbindend verklaarde CAO, en dus geldt als recht in de zin van artikel 79 RO, zodat de Hoge Raad de uitleg van het hof daarvan op juistheid moet onderzoeken. Bij de uitleg van de in het geding zijnde bepalingen is mede van belang welke betekenis naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de gehele tekst van de CAO en de eventuele toelichting daarbij.
De Hoge Raad verwijst in dit verband naar een tweetal standaarduitspraken die hij eerder wees in het kader van de uitleg van CAO-bepalingen. Bij uitspraak van 17 september 1993, NJ 1994/173 (Gerritse/Hydro Agri Sluiskil), introduceerde de Hoge Raad de zogenaamde CAO-norm, die (kort gezegd) inhoudt dat, bij de uitleg van bepalingen die tot stand zijn gekomen zonder directe betrokkenheid van partijen (zoals bij CAO’s), de tekst van de bepaling van doorslaggevende betekenis is. In HR 20 februari 2004, NJ 2005/493 (DSM-Chemie/Fox) kleurde de Hoge Raad deze norm verder in door te bepalen dat de uitleg van een CAO-norm niet automatisch dient te geschieden aan de hand van een zuiver taalkundige uitleg, maar dat het bij de uitleg gaat om het toepassen van objectieve maatstaven, waarbij ook de Haviltex-criteria een rol kunnen spelen.
In cassatie is onbestreden dat het reglement niet voorziet in de situatie waarin een WAO-uitkering op grond van artikel 43a lid 1 WAO wordt toegekend. De Hoge Raad acht het oordeel van het hof juist, dat voor het antwoord op de vraag of eiser aanspraak heeft op de aanvullende uitkering van Schade N.V. beslissend is of eiser als uitkeringsgerechtigde in de zin van de aanvullende verzekering was aan te merken op het moment dat hem op grond van artikel 43a lid 1 WAO opnieuw een WAO-uitkering werd toegekend. Aan de aanvullende verzekering via de voormalige werkgever van eiser is volgens artikel 8 van het uitkeringsreglement een einde gekomen bij de beëindiging van de WAO-uitkering in 2003, aldus de Hoge Raad. Toen eiser opnieuw een WAO-uitkering werd toegekend was hij, anders dan artikel 3 van het reglement eist, niet via enige werkgever in de metaal en techniek bij Schade N.V. aanvullend verzekerd. Deze eis geldt volgens de Hoge Raad ook als wordt meegewogen dat die hernieuwde toekenning geschiedde wegens een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak als die van de toekenning van een WAO-uitkering tot 12 juni 2003. Het uitkeringsreglement verlangt immers dat eiser op de ingangsdatum van de toename bij Schade N.V. was verzekerd.
Nu ook de motiveringsklacht van eiser faalt omdat die klacht onvoldoende was toegelicht, is de slotsom dat het cassatieberoep door de Hoge Raad wordt verworpen.