HR 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1284
Tot de handelingen die erop zijn gericht de erflater een passende uitvaart te bezorgen, kan een overleg op de sterfdag als in casu aan de orde worden gerekend. Het maken van redelijke kosten daarvoor ten laste van de nalatenschap kan dan niet worden aangemerkt als een daad van aanvaarding in de zin van art. 4:192 BW. De kosten van een maaltijd kunnen onder omstandigheden tot zodanige kosten worden gerekend.
Stilzwijgende zuivere aanvaarding nalatenschap
Ingevolge art. 4:190 BW kunnen erfgenamen een nalatenschap aanvaarden of verwerpen. Aanvaardt de erfgenaam de nalatenschap dan kan hij dit zuiver of beneficiair doen. De aanvaarding (zuiver of beneficiair) geschiedt door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring ter griffie (art. 4:191 BW).
Onder omstandigheden kan echter sprake zijn van een stilzwijgende zuivere aanvaarding van de nalatenschap. Art. 4:192 BW bepaalt dat de erfgenaam die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt, daardoor de nalatenschap zuiver aanvaardt, tenzij hij zijn keuze reeds eerder heeft gedaan.
Het belang van de kwalificatie als daad van beheer (of juist niet) is duidelijk. Wie zuiver aanvaardt, staat met zijn gehele vermogen in voor voldoening van de schulden der nalatenschap. In de totstandkomingsgeschiedenis heeft de wetgever opgemerkt dat van zuivere aanvaarding geen sprake is indien de erfgenaam ‘daden van beheer’ verricht en dat daarvan wél sprake is als de erfgenaam over de goederen van de nalatenschap ‘als heer en meester’ beschikt of wanneer hij duidelijk aan de schuldeisers doet blijken dat hij de schulden van de nalatenschap geheel voor zijn rekening neemt. Zie: Parl. Gesch. Boek 4, p. 933 en 934.
In 2014 heeft de Hoge Raad de in 1968 geformuleerde maatstaf voor beoordeling of sprake is van stilzwijgende zuivere aanvaarding nog eens bevestigd (zie CB 2014-120): het gaat erom of uit de gedragingen van de erfgenaam de bedoeling kan worden afgeleid om de erfenis stilzwijgend te aanvaarden. Of dat het geval is, hangt af van de omstandigheden van het geval.
Etentje op de sterfdag
De gedraging die in de cassatieprocedure centraal staat is het betalen van de rekening van een etentje van de erfgenamen en hun partners in een Delfts restaurant met de pinpas van erflaatster op de dag van haar overlijden. Het hof oordeelde dat deze gedraging niet kon worden beschouwd als een daad van beheer:
“12. (…) Niet valt in te zien dat het gezamenlijk eten met hun partners kan worden aangemerkt als een beheershandeling ten behoeve van de nalatenschap. Hoe gering het bedrag ook in hun ogen is, zij hebben gelden van de nalatenschap echter wel verbruikt ten eigen behoeve en er aldus als heer en meester over beschikt.”
Het hof vond dus, anders gezegd, dat de erfgenamen hiermee hadden laten blijken zich als rechthebbende te beschouwen. De Hoge Raad ziet dat toch anders. Nadat de hiervoor genoemde maatstaf wordt herhaald (rov. 3.4.203.4.4), oordeelt de Hoge Raad:
“3.5 (…) Tot de handelingen die erop zijn gericht de erflater een passende uitvaart te bezorgen, kan een overleg op de sterfdag als hier aan de orde worden gerekend. Het maken van redelijke kosten daarvoor ten laste van de nalatenschap kan dan niet worden aangemerkt als een daad van aanvaarding. De kosten van een maaltijd als de onderhavige kunnen onder omstandigheden tot zodanige kosten worden gerekend. De hiervoor in 3.3 onder (ii)-(iv) genoemde omstandigheden – van de juistheid waarvan in cassatie moet worden uitgegaan – rechtvaardigen zonder meer dat die kosten van de onderhavige eenvoudige maaltijd worden gerekend tot de kosten voor de uitvaart. In het licht van die omstandigheden is het oordeel van het hof dan ook onjuist.”
Dit oordeel is in overeenstemming met de conclusie van A-G Hammerstein, die overigens de omstandigheden nog wat pregnanter weergeeft:
“3.4 (…) [De erfgenamen] hadden een nacht bij de erflaatster gewaakt en hebben de volgende dag al het nodige gedaan om de begrafenis voor te bereiden. Omdat zij niet in hun woonplaats waren en in het huis van de erflaatster geen voedingsmiddelen waren, hebben zij een eenvoudige maaltijd gebruikt in een restaurant. Daarmee hebben zij de relatie met de begrafenis en de noodzaak van de kosten voldoende aannemelijk gemaakt. Ik acht het maatschappelijk wenselijk het begrip kosten in relatie tot de begrafenis niet te krap op te vatten. Het gaat niet alleen om de kosten van lijkbezorging maar om alle kosten die met het oog op een voor de erflater passende uitvaart of begrafenis zijn gemaakt. In beide gevallen lijkt mij onbetwistbaar dat kosten zijn gemaakt die verband houden met de begrafenis van de erflaatster, zodat deze kosten niet onder de omschrijving van art. 4:192 lid 1 BW kúnnen vallen.”
De Hoge Raad doet de zaak vervolgens zelf af, oordeelt dat van zuivere aanvaarding geen sprake is geweest, zodat de erfgenamen niet gehouden zijn de schuld van de nalatenschap aan verweerster uit eigen vermogen te voldoen en bekrachtigt vonnis van de rechtbank voor zover daarin de vorderingen van verweerster werden afgewezen.