Afgelopen week is het jaarverslag van de Hoge Raad over 2013 verschenen. Uit het jaarverslag blijkt onder meer dat het aantal civiele zaken in 2013 ongeveer 15% lager lag dan in 2012. De gemiddelde doorlooptijd van een civiele cassatiezaak is verder afgenomen en bedraagt nu minder dan een jaar.

Het jaar 2013 was het jaar waarin het 175-jarig bestaan van de Hoge Raad werd gevierd. Het jaarverslag bevat onder meer een terugblik op dit jubileum van president Geert Corstens en procureur-generaal Jan-Watse Fokkens, die in het teken staat van de bijdrage die de rechtspraak van de Hoge Raad in deze periode aan de samenleving heeft geleverd. Daarnaast wordt vooruitgeblikt naar de manier waarop de Hoge Raad in de toekomst zijn taak wil blijven vervullen. Speerpunten daarbij zijn zaakstroomdifferentiatie (een behandeling van de zaak op maat, variërend van versnelde afdoening met art. 80a RO tot een uitvoerig gemotiveerd arrest van een vijfkoppige kamer), het versterken van de interactie met de feitenrechtspraak, en het behoud van het maatschappelijk gezag van de Hoge Raad.

Verder bevat het jaarverslag de – inmiddels gebruikelijke – selectie door de drie kamers van hun vijf meest spraakmakende uitspraken van het afgelopen jaar. Voor de civiele kamer zijn dit HR 6 september 2013, CB 2013-148 (de Srebrenica-zaken), HR 1 november 2013, CB 2013-185 (over het hoorrecht van minderjarigen in familiezaken), HR 13 september 2013, CB 2013-154 (over de ambtshalve toepassing van Europees consumentenrecht), HR 13 september 2013, CB 2013-154 (antwoord op prejudiciële vragen over het bewijsbeslag) en HR 14 juni 2013, CB 2013-109 (over de premie voor de overlijdensrisicoverzekering bij een zogeheten spaarkasproduct).

In het verslagdeel van de civiele kamer wordt ook ingegaan op de twee nieuwe instrumenten die de Hoge Raad sinds juli 2012 tot zijn beschikking heeft: de “selectie aan de poort” (art. 80a RO) en de mogelijkheid tot het beantwoorden van prejudiciële vragen (art. 392 e.v. Rv). Anders dan bij de strafkamer blijft de afdoening van zaken met art. 80a RO bij de civiele kamer relatief beperkt (van het totale aantal “uitgestroomde” zaken van 607 in 2013 werden er 73 met art. 80a RO afgedaan). De mogelijkheid van prejudiciële vraagstelling is volgens de civiele kamer “een succes gebleken”. Het jaarverslag merkt hierover onder meer op:

“Nu is gebleken dat aldus over de beantwoording van controversiële rechtsvragen op betrekkelijk korte termijn duidelijkheid kan worden verkregen, valt te verwachten dat de rechtbanken en gerechtshoven op nog grotere schaal zulke vragen aan de Hoge Raad zullen voorleggen. Daarmee zal de rechtsvormende rol van de Hoge Raad verder worden versterkt.”

Tot slot bevat het jaarverslag een overzicht van het jaar 2013 in cijfers. Daaruit blijkt dat de zaaksinstroom in 2013 behoorlijk is gedaald: van 566 naar 483 nieuwe zaken (een daling van ongeveer 15%). De Hoge Raad wijt deze daling enerzijds aan een verminderd aantal civiele uitspraken van de hoven, maar hint ook op een mogelijk effect van de stijgingen van het griffierecht in hoger beroep in cassatie in de afgelopen jaren. De gemiddelde doorlooptijd van civiele cassatiezaken nam in 2013 verder af, van 355 naar 328 dagen. Dat zal overigens niet alleen liggen aan het verminderde aantal zaken, maar ook aan de 73 zaken die “bij de poort” met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk werden verklaard.

Cassatieblog.nl

Share This