HR 31 maart 2017 ECLI:NL:HR:2017:572

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt ingevolge art. 288 lid 2 aanhef en onder d FW afgewezen indien minder dan tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend ten aanzien van de schuldenaar de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest [tenzij]. Onder “van toepassing is geweest” als bedoeld in deze bepaling in geval van beëindiging op de voet van art. 354 FW (rechterlijke vaststelling van toerekenbare tekortkoming) moet worden verstaan de afloop van de termijn als bedoeld in art. 349a FW (de materiële termijn, drie of vijf jaar na uitspreken toepassing schuldsaneringsregeling).

In de zaak waarin de rechtbank Rotterdam op 9 december 2016 haar vraag over de lengte van de termijn van tien jaar in art. 288 lid 2 aanhef en onder d Fw aan de Hoge Raad had voorgelegd, waren de relevante data de volgende:

26 februari 2003 vonnis dat schuldsaneringsregeling van toepassing is;

19 april 2006 beëindiging van de regeling door de rechtbank zonder toekenning van de “schone lei”;

18 juli 2006 vonnis van 10 april 2006 in hoger beroep bekrachtigd;

9 januari 2007 slotuitdelingslijst verbindend;

7 oktober 2016 nieuw verzoek toepassing schuldsaneringsregeling.

De rechtbank vroeg zich af of zij voor het einde van de schuldsaneringsregeling nu diende uit te gaan van de “materiële termijn”, de termijn bedoeld in art. 349a Fw, te weten drie of vijf jaar na het uitspreken van eerdere toepasselijkheid van de regeling, of van het formele einde van de regeling, het verbindend worden van de slotuitdelingslijst (art. 356 lid 2 FW ) als art. 354 toepassing heeft gevonden, dat wil zeggen als de eerdere regeling is beëindigd wegens een toerekenbare tekortkoming van de schuldenaar.

De Hoge Raad wijst op overwegingen die ten grondslag lagen aan een eerder arrest over een andere kwestie (het verkrijgen van een bate na afloop van de materiële termijn, HR 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0890, CB 2012-41, NJ 2012/636), te weten (i) het grote belang dat de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis eraan heeft gehecht dat de schuldsanering niet langer duurt dan drie (of, als de rechter een langere termijn heeft bepaald, ten hoogste vijf) jaar en (ii) de centrale rol die deze termijn speelt bij de beoordeling van de vraag of aan de schuldenaar een schone lei kan worden verleend. De Hoge Raad wijst verder op de wetsgeschiedenis waaruit blijkt dat de grondslag voor de termijn van tien jaar is dat in beginsel slechts eens in de tien jaar de kans op een schone lei wordt geboden. Hij concludeert dat het met zijn overwegingen in het eerdere arrest strookt om in geval van een beëindiging op de voet van art. 354 Fw, ook voor het antwoord op de vraag wat in art. 288 lid 2, aanhef en onder d, Fw onder “de toepassing van de schuldsaneringsregeling” moet worden verstaan, aan te sluiten bij het materiële einde van de schuldsaneringsregeling. Dat moment markeert immers, aldus de Hoge Raad, het einde van de periode ten aanzien waarvan wordt beoordeeld of de schuldenaar in aanmerking komt voor de schone lei.

De Hoge Raad wijst er verder op dat een ander oordeel tot een minder redelijke uitkomst zou leiden, omdat de termijn anders afhankelijk zou worden van omstandigheden waarop de schuldenaar geen invloed heeft, zoals de voortvarendheid waarmee een bewindvoerder te werk gaat bij het opstellen van de slotuitdelingslijst en het aanwenden van rechtsmiddelen door schuldeisers.

 

De Hoge Raad beantwoordt de vraag van de rechtbank als volgt:

3.3.6 (..) onder ‘van toepassing is geweest’ als bedoeld in art. 288 lid 2, aanhef en onder d, Fw in geval van beëindiging op de voet van art. 354 Fw moet worden verstaan de afloop van de termijn als bedoeld in art. 349a Fw.

3.3.7
Bij het voorgaande verdient opmerking dat ingeval de toepassing van de schuldsaneringsperiode is verlengd – waartoe in voorkomend geval kan worden besloten na afloop van de in art. 349a Fw bedoelde termijn (HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, NJ 2014/470) – de termijn van tien jaar ingevolge hetgeen hiervoor is overwogen een aanvang neemt met het verstrijken van de verlengde termijn. Is de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op de voet van art. 354a of 350 FW, dan wordt ofwel geen slotuitdelingslijst opgemaakt (art. 356 lid 1 in verbinding met art. 354a Fw, respectievelijk art. 350 lid 4 Fw), ofwel vindt afwikkeling plaats in het kader van een faillissement (art. 350 lid 5 Fw). In die gevallen eindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak tot beëindiging

Cassatieblog.nl

Share This