HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:485
Ook het weigeren van een buitengerechtelijk akkoord waarbij niet alle schuldeisers zijn betrokken, kan misbruik van bevoegdheid opleveren. Bij de beoordeling daarvan kan aansluiting worden gezocht bij de door de Hoge Raad in het Payroll-arrest (HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7799, NJ 2006/230) geformuleerde maatstaf.
Achtergrond van de zaak
Vanaf 5 februari 2015 heeft V&D met vrijwel al haar verhuurders overleg gevoerd over hun bijdrage aan het voorkomen van een faillissement en een oplossing voor het voortbestaan van V&D. Een aantal dagen later bereikten partijen overeenstemming over, kort gezegd, een tijdelijke verlaging van de huurprijs. Mondia was een van de (in totaal vier) verhuurders die zich niet bij dit akkoord wilde aansluiten; zij hield vast aan betaling van de onverminderde huurprijs voor haar winkelpand.
Toen V&D de huurvordering van Mondia vervolgens toch overeenkomstig het akkoord behandelde en de huurprijs slechts gedeeltelijk voldeed, spande Mondia een kort geding aan bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel. Hij wees de vorderingen van Mondia grotendeels toe, maar het hof wees de vorderingen van Mondia vervolgens toch af. Het hof heeft daartoe, kort gezegd, overwogen dat de vraag die in kort geding voorligt, is of het bestaan van de vordering van Mondia voldoende aannemelijk is om toewijzing bij voorraad te kunnen rechtvaardigen. Die vraag dient volgens het hof ontkennend te worden beantwoord, omdat het beroep van V&D (en de zich aan de zijde van V&D gevoegde partijen) op misbruik van bevoegdheid niet op voorhand ongegrond kan worden geacht.
Cassatie
Mondia komt van dit oordeel van het hof in cassatie en klaagt (onder meer) dat het hof de misbruikmaatstaf uit het Payroll-arrest (HR 12 augustus 2005, NJ 2006/230) niet mocht toepassen, althans dat het deze misbruikmaatstaf op onjuiste wijze zou hebben toegepast. Onder verwijzing naar zijn overwegingen in dat arrest overweegt de Hoge Raad dat het een schuldeiser in beginsel vrijstaat om een hem door de schuldenaar aangeboden buitengerechtelijk akkoord – indien dat inhoudt dat de schuldeiser slechts een (beperkt) deel van zijn vordering betaald krijgt en voor het restant afstand doet van zijn recht op voldoening – te weigeren. Dit kan uitzondering lijden indien de uitoefening van die bevoegdheid om te weigeren door de schuldeiser wordt misbruikt (art. 3:13 BW). Bij de toewijzing van een vordering tot medewerking aan een buitengerechtelijk akkoord is echter terughoudendheid geboden; slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan plaats zijn voor een bevel aan de schuldeiser tot medewerking aan een dergelijk akkoord. Zo’n bevel rust dan op de grond dat de schuldeiser naar redelijkheid niet tot weigering van instemming met het akkoord heeft kunnen komen.
In aansluiting hierop overweegt de Hoge Raad dat in casu geen sprake is van een vordering die ertoe strekt om Mondia te verplichten om zich alsnog aan te sluiten bij het buitengerechtelijk akkoord, maar dat in dit kort geding de vraag voorligt of het bestaan van de vordering van Mondia voldoende aannemelijk is om toewijzing bij voorraad van de door haar gepretendeerde geldvordering te kunnen rechtvaardigen. In het licht daarvan overweegt de Hoge Raad:
“Uit hetgeen het hof vervolgens overweegt in rov. 7.12 (…), volgt dat het tot uitgangspunt heeft genomen dat het in deze zaak in wezen erom gaat of Mondia – door vast te houden aan betaling van de onverminderde huurprijs – misbruik van bevoegdheid maakt in die zin dat zij zich onttrekt aan de werking van een tussen V&D en een groot deel van haar overige schuldeisers getroffen regeling, die in de kern inhoudt dat de schuldeisers slechts een (beperkt) deel van hun vordering betaald krijgen en voor het overige afstand doen van hun recht op voldoening.”
Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft het hof dan ook geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door voor de beantwoording van de vraag of Mondia misbruik van bevoegdheid maakt, aansluiting te zoeken bij de maatstaf die is geformuleerd in het Payroll-arrest. De tegen dit oordeel van het hof gerichte klachten van Mondia falen dan ook.
Ook het betoog van Mondia dat, indien de misbruikmaatstaf wel van toepassing zou zijn, het hof blijk zou hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, nu in het onderhavige geval geen sprake is van een buitengerechtelijk akkoord waarin alle schuldeisers van V&D gelijk werden behandeld, maar uitsluitend van een vaststellingsovereenkomst tussen V&D en een beperkte groep van schuldeisers, slaagt naar het oordeel van de Hoge Raad niet:
“Ook het weigeren van een buitengerechtelijk akkoord waarbij niet alle schuldeisers zijn betrokken, kan misbruik van bevoegdheid in de hiervoor in 3.4.2 bedoelde zin opleveren. De omstandigheid dat niet alle schuldeisers van V&D bij de regeling zijn betrokken, staat op zichzelf dan ook niet in de weg aan het voorshandse oordeel van het hof dat Mondia misbruik van bevoegdheid maakt door zich te onttrekken aan de tussen V&D en een groot deel van haar overige schuldeisers getroffen regeling, waarbij die schuldeisers offers hebben gebracht waarvan ook Mondia heeft geprofiteerd.”
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van Mondia.