HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1072
De verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling en de gedurende die verlenging geldende verplichtingen mogen verder gaan dan benodigd voor het enkele ongedaan maken van de toerekenbare tekortkoming van de schuldenaar.
Een schuldenares heeft tijdens de wettelijke termijn van de schuldsaneringsregeling niet aan al haar verplichtingen voldaan en daardoor een boedelachterstand opgelopen. Het hof besluit daarom tot het verlengen van de looptijd van de schuldsaneringsregeling met de maximale termijn van 24 maanden (art. 349a lid 3 Fw). Ook besluit het hof tot het opschorten van de reguliere afdrachtverplichting totdat de boedelschuld is ingelopen. Zo wordt volgens het hof een extra bedrag gespaard voor de schuldeisers ter compensatie voor de omstandigheid dat de schuldenares zich in de reguliere looptijd niet aan alle verplichtingen heeft gehouden.
In cassatie klaagt de schuldenares dat het hof met de verlenging geen verdergaande verplichting had mogen opleggen dan nodig voor het herstellen van de tekortkoming in de nakoming door schuldenares. Ook zou het hof zijn oordeel niet voldoende begrijpelijk hebben gemotiveerd.
Kader verlengingsbeslissing
De Hoge Raad zet in zijn uitspraak het kader voor de beslissing tot verlenging van de schuldsanering uiteen. Verlenging van de schuldsanering vormt een alternatief voor het niet verlenen van een schone lei in die gevallen dat het verlenen van een schone lei naar verwachting met een (korte) verlenging van de termijn wel mogelijk is. De verlenging kan ertoe dienen de tekortkomingen in de nakoming te herstellen (zie CB 2018-47 en CB 2014-158). Ook kan de schuldenaar door een verlenging in de gelegenheid worden gesteld om alsnog gedurende een zekere periode goed gedrag te vertonen, en zo ervan blijk te geven dat een schone lei gerechtvaardigd is.
De rechter kan volgens de wetgever beoordelen welke reactie het meest passend is op de tekortkoming van de schuldenaar in het specifieke geval en kan maatwerk toepassen, bijvoorbeeld qua duur en verplichtingen voor de schuldenaar. Het verdient daarom volgens de Hoge Raad aanbeveling dat de rechter in zijn beslissing niet volstaat met het bepalen van de duur van de verlenging, maar ook preciseert welke verplichtingen gedurende die termijn voor de schuldenaar gelden (zie CB 2014-158).
De rechter zal bij de verlengingsbeslissing een evenwicht moeten bewaren tussen de belangen van de schuldenaar en de belangen van de schuldeisers. Het moet volgens de wetgever aannemelijk zijn dat de verlenging een voldoende vorm van compensatie biedt voor het eerdere tekortschieten van de schuldenaar. Het belang van de schuldeisers kan volgens de Hoge Raad echter geen zelfstandige grond zijn voor de verlenging van de schuldeisers (zie CB 2017-135).
Beoordeling in cassatie
Uit dit stelsel volgt, volgens de Hoge Raad, dat de klacht van de schuldenares faalt voor zover die berust op de rechtsopvatting dat de periode van verlenging en de gedurende die periode geldende verplichtingen niet verder mogen gaan dan nodig is voor het ongedaan maken van de toerekenbare tekortkoming van de schuldenaar. Die rechtsopvatting is volgens de Hoge Raad ook niet goed hanteerbaar in de gevallen waarin de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de inlichtingenplicht, zoals in dit geval, of in de sollicitatieverplichting (zie HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2048). In gevallen waarin de schuldenaar (mede) is tekortgeschoten in de nakoming van de afdrachtverplichting, kan de rechter bij zijn verlengingsbeslissing ermee rekening houden dat de schuldeisers door de tekortkoming van de schuldenaar langer moeten wachten op voldoening van hun vorderingen, terwijl zij geen aanspraak kunnen maken op de rente gedurende de (verlengde) looptijd van de schuldsanering (zie art. 303 lid 3 Fw), aldus de Hoge Raad.
De motiveringsklachten van de schuldenares slagen wel. Uit de beslissing van het hof volgt dat gedurende de hele termijn van de verlenging ál het inkomen boven het vrij te laten bedrag moet worden afgedragen, ook als de afdracht hoger is dan de door schuldenares in haar aflossingsplan genoemde bedrag van € 1.184,09 per maand. Tegelijkertijd heeft de rechtbank overwogen dat het inkomen boven het vrij te laten bedrag ongeveer € 2.000 per maand bedraagt. Uit de beslissing van het hof kan daarom volgens de Hoge Raad voortvloeien dat de schuldenares mogelijk al binnen een jaar zal zijn ingelopen op de boedelachterstand. Vervolgens zou in de resterende termijn mogelijk een aanzienlijk bedrag (zo’n € 24.000) voor de schuldeisers worden gespaard. Uit de overwegingen van het hof blijkt volgens de Hoge Raad niet kenbaar hoe in dat scenario een evenwicht wordt bewaard tussen de belangen van de schuldenares en de schuldeisers. Het hof heeft daarom volgens de Hoge Raad ofwel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, ofwel zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd.
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het hof Den Haag. Het hof zal volgens de Hoge Raad aan de hand van de dan beschikbare gegevens moeten beoordelen hoe een evenwicht kan worden bewaard tussen de belangen van de schuldenares en het belang van de schuldeisers. Dit oordeelt is in lijn met de conclusie van A-G De Bock.
ldsanering; schone lei; WNSP; verlenging termijn schuldsanering; duur verlenging; boedelachterstand