Selecteer een pagina

HR 20 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6657 (Dusseldorp/Apeldoorn)

De kapitalisatiefactor voor de berekening van financieringsschade bij onteigeningen houdt geen verband met de termijn waarbinnen een redelijk handelende ondernemer zijn bedrijf verplaatst. De rechtbank had de factor dan ook niet mogen verlagen omdat een eerdere bedrijfsverplaatsing een rationele ondernemerskeuze zou zijn.

Bij de berekening van de schadeloosstelling bij onteigening wordt gewoonlijk gewerkt met een kapitalisatiefactor: de factor die wordt gehanteerd om jaarlijks terugkerende schade te berekenen naar het moment van de waardepeildatum (contant te maken naar heden). De Hoge Raad accepteerde in zijn arrest van 14 april 1965, NJ 1965, 268 een kapitalisatiefactor van 10 als de ‘voor eigenaren gebruikelijke’. Een factor 10 staat voor een compensatie van die schade voor ongeveer 13 jaren.

Ook in deze zaak – die ging over de hoogte van de door de gemeente Apeldoorn te betalen schadeloosstelling voor de onteigening van vier percelen van Dusseldorp c.s. – hadden de deskundigen de kapitalisatiefactor 10 geadviseerd. In afwijking van dit advies heeft de rechtbank de kapitalisatiefactor 7 toegepast. Volgens de rechtbank zou, de onteigening weggedacht, een eerdere verplaatsing van de bedrijven dan overeenstemt met de door de deskundigen geadviseerde kapitalisatiefactor een haalbare en rationele ondernemerskeuze zijn.

De Hoge Raad kan zich niet in dit oordeel vinden. Volgens hem ziet de kapitalisatiefactor voor financieringsschade op de wijze waarop de jaarlijkse rentelast wordt omgerekend tot een bedrag ineens waaruit Dusseldorp c.s. die rentelast gedurende een aantal jaren kunnen opbrengen (HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL6267). Dat aantal jaren houdt naar het oordeel van de Hoge Raad geen verband met een termijn waarbinnen rationeel handelende ondernemers hun bedrijf zouden verplaatsen. De door de rechtbank gebezigde motivering rechtvaardigt naar het oordeel van de Hoge Raad niet de hantering van een andere kapitalisatiefactor dan de in het onteigeningsrecht gebruikelijke factor 10. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en verhoogt de schadeloosstelling van Dusseldorp c.s. vanwege de aanpassing van de kapitalisatiefactor van € 1.619.049 tot € 1.994.970.

In het incidenteel cassatieberoep van de gemeente was de hoogte van de door de rechtbank aan Dusseldorp c.s. toegekende proceskostenvergoeding aan de orde. De rechtbank had de kosten van een advocaat geschat, aangezien zij uit de overgelegde specificaties niet kon afleiden wat de aard van de werkzaamheden was geweest en of die werkzaamheden verband hielden met de onteigening. Volgens de Hoge Raad stond het de rechtbank onder deze omstandigheden vrij zich een eigen oordeel te vormen over een redelijke vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand door deze advocaat. Volgens de rechtbank kwam van het gefactureerde bedrag van € 65.086,61 een bedrag van € 20.000 exclusief BTW voor vergoeding in aanmerking. De Hoge Raad vindt dit oordeel niet ontoereikend gemotiveerd, mede in het licht van de in art. 50 lid 4 Onteigeningswet tot uitdrukking gebrachte beperkte motiveringsplicht en het feit dat een schatting onvermijdelijk een intuïtief element bevat.

Ook een klacht over het door de rechtbank in aanmerking genomen uurtarief van een andere advocaat acht de Hoge Raad ongegrond. De rechter heeft bij de beoordeling of de kosten van rechtsbijstand binnen redelijke grenzen zijn gebleven een grote mate van vrijheid, aldus de Hoge Raad. De rechtbank heeft haar oordeel over de redelijkheid van de gemaakte kosten van rechtsbijstand door de advocaat gegrond op het totaal van die kosten, waarbij zij mede in aanmerking heeft genomen de bewerkelijkheid en ingewikkeldheid van de zaak alsmede het belang van de zaak voor Dusseldorp c.s., zo oordeelt de Hoge Raad. Verder is acht geslagen op het bereikte resultaat. Met haar oordeel heeft de rechtbank de grenzen van de haar toekomende vrijheid niet overschreden. De rechtbank is naar het oordeel van de Hoge Raad ook niet tekortgeschoten in haar – beperkte – motiveringsplicht.

De gemeente is in deze zaak bijgestaan door Martijn Scheltema en de auteur.

Cassatieblog.nl

Share This