Selecteer een pagina

Cassatieblog HR 24 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1627

Dat een rechter in een verstekvonnis ten onrechte nalaat bedingen (kenbaar) op oneerlijkheid te toetsen, zoals bedoeld in de Richtlijn oneerlijke bedingen, brengt niet mee dat een andere dan de wettelijke verzettermijn geldt. Dat een dergelijk verstekvonnis onherroepelijk wordt is niet strijdig met het Unierecht, want dat staat toe dat redelijke beroepstermijnen worden gehanteerd in het belang van de rechtszekerheid.

Achtergrond

Deze prejudiciële beslissing betreft Richtlijn 93/13/EEG over oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn). Uit HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691 (Heesakkers/Voets) volgt dat (ook) rechters in verstekzaken ambtshalve moeten toetsen of sprake is van oneerlijke bedingen, omdat de regels hierover van openbare orde zijn. In vier arresten van 17 mei 2022 heeft het HvJEU zich nader uitgelaten over de eisen die de Richtlijn stelt aan het nationale (proces)recht (ECLI:EU:C:2022: 394, 395, 396 en 397). Die rechtspraak komt erop neer dat het waarborgen van effectieve rechterlijke bescherming voor de consument en het doeltreffendheidsbeginsel kunnen leiden tot verregaande ingrepen in het nationale (proces)recht.

De rechtbank Amsterdam heeft naar aanleiding van deze recente arresten prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad in een geschil tussen een huurder en zijn verhuurder. De rechtbank vraagt of uit de Richtlijn volgt dat de wettelijke verzettermijn van art. 143 Rv buiten toepassing moet blijven als uit een verstekvonnis, in een zaak waarbij de gedaagde consument is, niet blijkt of de rechter heeft onderzocht of de toegewezen vordering is gebaseerd op een overeenkomst die oneerlijke bedingen bevat.

Oordeel Hoge Raad

De termijnen voor het aanwenden van rechtsmiddelen zijn van openbare orde, en dat is volgens de Hoge Raad dan ook het uitgangspunt in deze beslissing. Hij overweegt:

“In het belang van een goede rechtspleging moet duidelijkheid bestaan over het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt, en aan rechtsmiddeltermijnen moet strikt de hand worden gehouden. Op laatstgenoemd uitgangspunt kan slechts onder bijzondere omstandigheden een uitzondering worden gemaakt. De toepassing van een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel in een concreet geval mag niet tot gevolg hebben dat het recht op toegang tot de rechter in de kern wordt aangetast.

Indien de termijn voor het doen van verzet onbenut is verstreken, gaat het verstekvonnis in kracht van gewijsde; daarmee is de uitspraak onherroepelijk.”

Volgens de Hoge Raad volgt uit vaste rechtspraak van het HvJEU dat het Unierecht toestaat dat redelijke beroepstermijnen worden gehanteerd in het belang van de rechtszekerheid, die gelden op straffe van verval van recht. Het Unierecht staat er dan ook niet aan in de weg dat een verstekvonnis in kracht van gewijsde gaat, en daarmee niet meer ter discussie kan worden gesteld. In de recente arresten van het HvJEU wordt die vrijheid bevestigd. Dat betekent volgens de Hoge Raad dat de verzettermijn niet buiten toepassing hoeft blijven, zelfs niet wanneer in het verstekvonnis sprake is van een schending van het Unierecht. Kort samengevat in de woorden van de Hoge Raad:

“De bescherming van de consument is in dit verband niet absoluut.”

Deze beslissing is in lijn met de conclusie van A-G Wissink.

Waar deze beslissing niet over gaat

De Hoge Raad markeert nog dat deze prejudiciële beslissing niet ziet op de vraag in hoeverre een andere rechter gebonden is aan een verstekvonnis wanneer hem dat belemmert in het onderzoek naar schending van de Richtlijn. Niet uitgesloten is dus dat aan beslissingen uit een verstekvonnis geen gezag van gewijsde toekomt (ondanks dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan). Maar of dat ook echt zo is, laat de Hoge Raad in het midden.

Cassatieblog.nl

Share This