HR 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1194 (Çukurova/Sonera)
Het asymmetrische rechtsmiddelenverbod bij de exequaturprocedure betreffende arbitrale vonnissen geldt ook bij buitenlandse arbitrale vonnissen, tenzij zich een doorbrekingsgrond voordoet of de asymmetrie tot schending van art. 6 EVRM leidt. Van schending van art. 6 EVRM is geen sprake als weliswaar geen rechtsmiddel tegen het verlof openstaat, maar in het land van arbitrage wel een vernietigingsprocedure openstaat (HR 25 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1679). Hebben partijen afstand gedaan van die vernietigingsmogelijkheid door de overheidsrechter, dan levert handhaving van het asymmetrische verbod geen schending van art. 6 EVRM op.
Asymmetrisch rechtsmiddelenverbod bij exequatur voor arbitraal vonnis
In de procedure tot het verkrijgen van verlof tot tenuitvoerlegging van een Nederlands arbitraal vonnis (de exequaturprocedure) geldt een asymmetrisch rechtsmiddelenverbod: tegen een afwijzing van dit verlof staat wel hoger beroep en cassatie open (art. 1063 lid 4 en 5 Rv), maar tegen toewijzing daarvan niet.
In 2010 heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag of dit asymmetrische rechtsmiddelenverbod ook ten aanzien van buitenlandse arbitrale vonnissen geldt. Onder verwijzing naar art. III van het Verdrag van New York (betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse arbitrale uitspraken) de Hoge Raad deze vraag bevestigend beantwoord. De Hoge Raad overwoog daartoe dat het aannemen van de mogelijkheid van hoger beroep een aanmerkelijk bezwarend voorschrift (‘substantially more onerous condition’, vgl. art. III Verdrag van New York) is in vergelijking met de exequaturprocedure voor binnenlandse vonnissen. Een uitzondering op deze uitsluiting van hoger beroep is slechts mogelijk indien zich een doorbrekingsgrond voordoet, of als onverkorte toepassing van het asymmetrische rechtsmiddelenverbod een schending van art. 6 EVRM zou opleveren. Bij de beoordeling van die laatste uitzonderingsgrond is van belang of het recht van het land waar de arbitrageprocedure is gevoerd voorziet in een met art. 1062 lid 3 jo 1064 Rv vergelijkbare mogelijkheid tot aantasting van het arbitrale vonnis, (ook) nadat de wederpartij reeds verlof tot tenuitvoerlegging daarvan heeft verkregen. De Hoge Raad overwoog (zie rov. 3.8.4 van HR 25 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1679):
“Indien dat het geval is en de betrokken procedure in dat land is of alsnog kan worden gevoerd, levert de ‘asymmetrie’ geen schending op van de rechten die door art. 6 EVRM worden gewaarborgd.”
In de exequaturprocedure tussen Çukurova en Sonera heeft het hof toepassing gegeven aan deze rechtsregel uit de beschikking uit 2010. Eiseres tot cassatie, Çukurova, bestrijdt dit oordeel in cassatie. Eerst volgt een schets van het onderliggende geschil en het procesverloop.
Aandelentransactie naar Turks recht
Çukurova is een in Istanbul gevestigde vennootschap. Zij heeft naar Turks recht een overeenkomst gesloten met de Nederlandse vennootschap Sonera op grond waarvan Çukurova aan Sonera aandelen in Turkcell Holding (actief in de Turkse mobiele telefonie) zou verkopen. De overeenkomst bevat een arbitraal beding op grond waarvan geschillen aan arbitrage volgens het ICC worden onderworpen. Er is geen arbitraal hoger beroep opengesteld. Bovendien hebben partijen een ‘waiver’ opgenomen waarin zij op voorhand afstand hebben gedaan van eventuele rechten om de arbitrale beslissing aan te vechten bij overheidsrechters.
Arbitrageprocedure naar Zwitsers recht
Nadat bij de uitvoering van de overeenkomst een geschil is gerezen, hebben partijen in Genève een arbitrageprocedure gevoerd. Deze procedure (naar Zwitsers recht) heeft na twee deelvonnissen geleid tot een eindvonnis, waarbij Çukurova is veroordeeld om aan Sonera schadevergoeding te betalen omdat zij haar leveringsverplichting onder de overeenkomst niet was nagekomen.
Çukurova heeft aan de veroordeling voldaan, maar heeft bij de bevoegde Zwitserse overheidsrechter wel om herroeping van de arbitrale vonnissen gevraagd. Deze vordering is afgewezen. Çukurova heeft geen vordering tot vernietiging ingesteld. Het Zwitserse recht kent deze mogelijkheid wel, maar deze mogelijkheid stond voor Çukurova niet meer open omdat partijen afstand hadden gedaan van deze mogelijkheid.
Exequaturprocedure naar Nederlands recht
Sonera heeft (onder andere) in Nederland rechterlijk verlof tot tenuitvoerlegging gevraagd. Daarnaast heeft zij, na verkregen verlof, in Nederland conservatoire beslagen ten laste van Çukurova laten leggen. Deze beslagen troffen echter geen doel, omdat bij de beslaglegging geen vermogensbestanddelen van Çukurova zijn aangetroffen.
In de exequaturprocedure heeft Çukurova zich op onbevoegdheid van de Nederlandse rechter, danwel niet-ontvankelijkheid van Sonera beroepen, zich beroepende op het feit dat Çukurova geen vermogensbestanddelen in Nederland heeft. De voorzieningenrechter heeft dit verweer gepasseerd en het gevraagde verlof verleend. Çukurova heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
En dan rijst dan de vraag of Çukurova ontvankelijk is. In beginsel geldt immers ook ten aanzien van buitenlandse arbitrale vonnissen een asymmetrisch rechtsmiddelenverbod. Het verlof is verleend, dus in beginsel staat geen rechtsmiddel open. Om dit verbod te omzeilen beroept Çukurova zich (eerst in appel en opnieuw in cassatie) op de beide uitzonderingsmogelijkheden: doorbreking van het rechtsmiddelenverbod én strijd met art. 6 EVRM.
Doorbreking rechtsmiddelenverbod?
De eerste uitzondering stoelt Çukurova op het ontbreken van rechtsmacht. Door zich internationaal bevoegd te achten, zou de voorzieningenrechter buiten het toepassingsgebied van art. 1075 jo. 985 en 10 Rv zijn getreden. Na de uitspraak inzake NRSL/Kompas van twee weken geleden (CB 2015-73) kon het niet meer als verrassing komen dat dit betoog faalt. De Hoge Raad heeft immers geoordeeld dat de Nederlandse rechter steeds rechtsmacht heeft als het gaat om een verkrijgen van een verlof tot tenuitvoerlegging van het buitenlandse arbitrale vonnis in Nederland. Dat het door Çukurova aangehaalde argument dat er geen vermogensbestanddelen in Nederland zijn hierin geen verandering brengt volgt uit de eerdere beslissing van de Hoge Raad:
“3.3.3 (…) De partij die in het buitenland een arbitraal vonnis heeft verkregen en zich wenst te verhalen op vermogensbestanddelen die zich in Nederland bevinden dan wel zich op enig moment hier te lande zullen bevinden, is immers aangewezen op een geding ten overstaan van de Nederlandse rechter, teneinde op de voet van art. 1076 Rv het vereiste verlof tot tenuitvoerlegging te verkrijgen.”
Strijd met art. 6 EVRM?
De beantwoording van de vraag of het asymmetrische rechtsmiddelenverbod strijdig is met de door art. 6 EVRM gewaarborgde rechten heeft meer voeten in aarde. In 2010 oordeelde de Hoge Raad dat van belang is of het recht dat op de arbitrageprocedure van toepassing is (hier: Zwitsers recht) de mogelijkheid kent om het arbitrale vonnis aan te tasten. Met die mogelijkheid zou immers de nadelige positie van degene in wiens nadeel het verlof is verkregen worden gecompenseerd. Nu kent het Zwitserse recht in beginsel wel de mogelijkheid tot herroeping en tot vernietiging van arbitrale vonnissen, maar (1) de gevraagde herroeping was afgewezen en (2) de mogelijkheid tot vernietiging stond niet meer open op grond van de tussen partijen geldende waiver.
Vanwege deze waiver oordeelde het hof dat art. 6 EVRM niet geschonden werd bij handhaving van het asymmetrische verbod. De Hoge Raad laat dit oordeel in stand en stelt voorop dat het partijen vrijstaat om een waiver als de onderhavige overeen te komen. Onder verwijzing naar (en handhaving van) zijn uitspraak uit 2010 overweegt de Hoge Raad:
“3.3.6 (…)Voor zover dit beding tot gevolg heeft dat in het land waar het arbitraal geding plaatsvindt of in een land waar wordt verzocht om verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis, inbreuk wordt gemaakt op het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, geldt dat partijen eveneens afstand kunnen doen van dat recht. Wel vergt art. 6 EVRM blijkens vaste rechtspraak van het EHRM dat vaststaat dat iedere partij de hier bedoelde afstand uit vrije wil (‘of his own free will’) en ondubbelzinnig (‘in an unequivocal manner’) doet, en dat deze afstand niet in strijd komt met enig zwaarwegend openbaar belang (‘not run counter to any important public interest’).”
Het ontbreken van vrije wil danwel strijd met een zwaarwegend openbaar belang is niet aangevoerd of anderszins gebleken en dus vervolgt de Hoge Raad:
“(…) Het oordeel van het hof moet aldus worden verstaan dat in deze afstand ligt besloten dat partijen tevens in overeenstemming met art. 6 EVRM afstand hebben gedaan van het uit deze verdragsbepaling voortvloeiende recht op een eerlijk proces in Nederland, voor zover een inbreuk daarop het gevolg is van hun afstand van het recht om het arbitrale eindvonnis in Zwitserland aan te tasten. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.”
En dus heeft het hof terecht geoordeeld dat het asymmetrische verbod Çukurova niet in een zodanig nadelige positie heeft geplaatst dat van een eerlijk proces niet meer kan worden gesproken:
“3.3.7 (…)De positie waarin Çukurova en Sonera in de onderhavige exequaturprocedure verkeren, is immers een gevolg van het rechtsgeldig tussen partijen overeengekomen en met art. 6 EVRM strokende beding waarbij zij op voorhand afstand hebben gedaan van het recht om een beslissing van arbiters in een geding ten overstaan van de overheidsrechter aan te tasten.”
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en volgt daarmee de conclusie van A-G Vlas, zij het – voor zover het de internationale rechtsmacht betreft – op andere gronden.
Sonera is in cassatie bijgestaan door Martijn Scheltema en in feitelijke instanties door Klaas Bisschop.