Selecteer een pagina

HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:565 (Ecuador / Chevron en Texaco)

Tegen een arbitraal tussenvonnis kan een vordering tot vernietiging alleen worden ingesteld tegelijk met de vordering tot vernietiging van een geheel of gedeeltelijk arbitraal eindvonnis. De wet bevat geen verdere beperking van het aanwenden van het rechtsmiddel van vernietiging. Hieruit kan worden afgeleid dat tegen iedere beslissing in een arbitraal vonnis het rechtsmiddel van vernietiging komt open te staan, dus ook tegen een beslissing tot het treffen van een voorlopige voorziening.

Achtergrond

De achtergrond van deze zaak is een geschil over vervuiling als gevolg van oliewinning in Ecuador (zie daarover eerder al CB 2014-147). Bewoners van het vervuilde gebied hebben bij een Ecuadoraanse rechtbank een procedure aangespannen tegen Chevron wegens milieuschade en schade voor de volksgezondheid. In die procedure is Chevron veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van USD 8,6 miljard. Chevron en Texaco (dat eerder ook betrokken was bij de oliewinning in Ecuador) hebben op hun beurt een investeringsarbitrage tegen Ecuador aangespannen op grond van het tussen Ecuador en de Verenigde Staten overeengekomen investeringsverdrag (bilateral investment treaty; BIT) (zie voor een beschouwing over het maatschappelijk debat over investeringsarbitrage hoofdstuk 5 van de conclusie van A-G Drijber vóór het hier te bespreken arrest). Zij hebben daarin een verklaring voor recht gevorderd dat zij op grond van een eerdere schikkingsovereenkomst gevrijwaard zijn van aansprakelijkheid voor milieuschade, en dat het vonnis van de Ecuadoraanse rechter niet afdwingbaar is. Zij hebben ook gevorderd dat Ecuador wordt bevolen alle maatregelen te treffen om te voorkomen dat het vonnis van de Ecuadoraanse rechter ten uitvoer wordt gelegd. Zij hebben daarnaast ook om voorlopige voorzieningen gevraagd, die zijn toegewezen: het arbitraal scheidsgerecht heeft “Procedural Orders” gegeven om de erkenning en executie van het Ecuadoraanse vonnis te verhinderen. Op verzoek van Chevron c.s. heeft het scheidsgerecht deze beslissing omgezet in een tussenvonnis; in latere tussenvonnissen heeft het scheidsgerecht geoordeeld dat Ecuador de eerdere tussenvonnissen heeft geschonden.

In de hier te bespreken uitspraak, had Ecuador op grond van art. 1065 lid 1 Rv vernietigingsvorderingen ingesteld tegen de tussenuitspraken van het arbitrale scheidsgerecht. De Nederlandse rechter is in deze vernietigingsprocedure bevoegd omdat Den Haag door partijen als zetel van hun arbitrage was gekozen (de arbitrage wordt geadministreerd door het Permanent Hof van Arbitrage). De rechtbank en het hof wezen de vorderingen van Ecuador af. Omdat de arbitrage al vóór 1 januari 2015 aanhangig was (per die datum is het gemoderniseerde arbitragerecht van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering in werking getreden), is het oude arbitragerecht van toepassing.

In cassatie ging het in de kern om twee vragen: (1) staat het rechtsmiddel van vernietiging open tegen een beslissing tot het treffen van een voorlopige voorziening in een arbitraal vonnis ten gronde?; (2) zijn de door het scheidsgerecht vastgestelde voorzieningen in strijd met de openbare orde?

Vernietigingsvordering staat open tegen voorlopige voorziening arbiters

De Hoge Raad beoordeelt ambtshalve de vraag of een arbitrale beslissing waarin voorlopige maatregelen zijn opgelegd naar haar aard open staat voor vernietiging. A-G Drijber signaleert dit punt in zijn conclusie en merkt daarbij op in feitelijke instanties die vraag niet aan de orde is geweest. Omdat het een vraag van openbare orde betreft en in rechtspraak en literatuur nog weinig duidelijkheid over dit onderwerp bestaat, wijdt de A-G er in zijn conclusie een beschouwing aan (conclusie, hoofdstuk 7). Hij meent dat niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep niet aan de orde is, maar geeft de Hoge Raad in overweging om hoe dan ook meer duidelijkheid op dit punt te scheppen ten behoeve van de rechtspraktijk (conclusie, § 141). Dat is wat de Hoge Raad vervolgens doet:

“Tegen een geheel of gedeeltelijk arbitraal eindvonnis dat niet vatbaar is voor arbitraal hoger beroep of dat is gewezen in arbitraal hoger beroep, staat het rechtsmiddel van vernietiging open. Tegen een arbitraal tussenvonnis kan een vordering tot vernietiging alleen worden ingesteld tezamen met de vordering tot vernietiging van een geheel of gedeeltelijk arbitraal eindvonnis als hiervoor bedoeld (art. 1064a lid 3 Rv en art. 1064 lid 4 (oud) Rv). De wet bevat geen verdere beperking van de mogelijkheid tot het aanwenden van het rechtsmiddel van vernietiging. Hieruit kan worden afgeleid dat tegen iedere beslissing in een arbitraal vonnis het rechtsmiddel van vernietiging komt open te staan, dus ook tegen een beslissing tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dat de aard van een voorlopige voorziening niet in de weg staat aan de mogelijkheid vernietiging daarvan te vorderen, volgt naar huidig recht voor een voorlopige voorziening in een arbitraal geding ten gronde uitdrukkelijk uit art. 1043b leden 1 en 4 Rv in verbinding met art. 1064 Rv en volgde naar het in deze procedure toepasselijke recht voor een arbitraal kort geding uit art. 1051 lid 3 (oud) Rv in verbinding met art. 1064 (oud) Rv. Dit is niet anders in het (zich hier voordoende) geval dat het scheidsgerecht zich de mogelijkheid heeft voorbehouden om de getroffen voorziening in een later stadium van het geding te herzien; dat laat immers onverlet dat de getroffen voorziening tot dat moment rechtskracht heeft.”

Tegen iedere beslissing in een arbitraal vonnis staat dus het middel van vernietiging open, óók tegen een beslissing waarmee een voorlopige voorziening wordt getroffen. De vernietigingsvorderingen stond in deze procedure open tegen de tussenvonnissen, omdat de vernietigingsvordering is ingesteld tezamen met een vordering tot vernietiging van een (gedeeltelijk) eindvonnis.

Voorlopige voorzieningen niet strijdig met openbare orde

Ecuador had in deze procedure aangevoerd dat de door het scheidsgerecht getroffen voorlopige voorzieningen in strijd waren met de openbare orde omdat zij aan de eisers in de Ecuadoraanse procedure (die geen partij zijn in het arbitrale geding) het fundamentele recht ontnemen om het Ecuadoraanse vonnis binnen een redelijke termijn (in de zin van art. 6 EVRM) ten uitvoer te leggen. De Hoge Raad geeft eerst kort weer dat op grond van (het in 2015 niet gewijzigde) art. 1065 lid 1, aanhef en onder e, Rv vernietiging van een arbitraal vonnis kan worden gevorderd op de grond dat dit vonnis in strijd is met de openbare orde. Het artikel moet naar zijn aard terughoudend worden toegepast en mag niet worden gebruikt als een verkapt hoger beroep (rov. 4.3.2). Van strijd met de openbare orde in voornoemde zin is slechts sprake indien de inhoud of uitvoering van het arbitrale vonnis strijdt met dwingend recht van een zo fundamenteel karakter dat de naleving ervan niet door beperkingen van procesrechtelijke aard mag worden verhinderd (HR 21 maart 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA4945, rov. 4.2). De beoordeling van de vraag of de voorlopige voorzieningen die in deze zaak zijn getroffen in strijd zijn met de redelijke termijn van art. 6 EVRM is afhankelijk van de omstandigheden van het geval (rov. 4.3.3). Dat betekent dat het gaat om een feitelijke beoordeling, die in cassatie (slechts) op begrijpelijkheid kan worden getoetst. In rov. 4.3.4 van zijn arrest geeft de Hoge Raad verkort de redenen weer op grond waarvan het hof heeft geoordeeld dat de voorlopige voorzieningen in deze zaak niet in strijd komen met de openbare orde. Het gaat er daarbij onder meer om dat de voorzieningen tijdelijk van aard zijn, dat het scheidsgerecht Ecuador de (impliciete) verplichting heeft opgelegd om bij de uitvoering van de voorlopige voorzieningen rekening te houden met de rechten en belangen van eisers in de Ecuadoraanse procedure, en dat in de verhouding tussen Chevron c.s. enerzijds en Ecuador anderzijds de voorlopige voorzieningen gerechtvaardigd waren om te voorkomen dat er een onomkeerbare situatie zou ontstaan met betrekking tot het onderwerp van de arbitrageprocedure. Ook overwoog het hof dat de voorlopige voorzieningen Chevron c.s. beschermen tegen het reële risico dat Ecuador aansprakelijk zou zijn voor de schade, maar geen (volledig) verhaal zou bieden. De motivering van het hof geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is naar behoren gemotiveerd. Daarop stuiten de klachten van Ecuador af.

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Cassatieblog.nl

Share This