HR 24 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:119

Onbegrijpelijk oordeel van het hof dat inzagevordering voor e-mails rond een bedrijfsovername in hoger beroep niet meer aan de orde was. Als na verwijzing de inzagevordering wordt toegewezen, mag de eisende partij alsnog haar stellingen aanvullen als de inzage daartoe aanleiding geeft.

Achtergrond

Equinix is de Nederlandse dochtervennootschap van het aan de Amerikaanse beurs genoteerde Equinix Inc., dat datacenters exploiteert. In 2007 heeft Equinix met X en Y, de bestuurders en indirect aandeelhouders van Virtu, onderhandeld over een overname. In februari 2008 heeft Equinix alle aandelen in Virtu gekocht en geleverd gekregen. In de koopovereenkomst heeft Equinix garanties bedongen. Deze hielden onder meer in dat X en Y niet bekend waren met bepaalde welomschreven feiten en omstandigheden die na de overname de ontwikkeling van Virtu negatief zouden kunnen beïnvloeden. De koopovereenkomst bevatte ten gunste van X en Y een resultaatsafhankelijke earn-out.
Na de overname vielen de resultaten van Virtu tegen. Equinix heeft X en Y gedagvaard en schadevergoeding gevorderd op grond van schending van de overeengekomen garanties. Equinix heeft tevens op de voet van art. 843a Rv inzage gevorderd in de zakelijke e-mails van X en Y uit de periode rondom de overname, van december 2007 tot en met mei 2008.
X en Y hebben in reconventie vorderingen ingesteld die betrekking hadden op de earn out. Zij stelden zich op het standpunt dat zij bij het overeenkomen van de earn out hadden gedwaald en dat Equinix had verhinderd dat aan de voorwaarden voor uitbetaling van de earn out werd voldaan (art. 6:23 lid 1 BW). Ook X en Y hebben in eerste aanleg een inzagevordering ingesteld.

De rechtbank

De rechtbank wees Equinix’ vordering tot schadevergoeding af omdat die zou zijn verjaard. Omdat bewijslevering door Equinix daarom niet meer aan de orde was, wees zij ook Equinix’ inzagevordering af. De rechtbank wees de reconventionele earn out-vorderingen van X en Y grotendeels toe. Hun inzagevordering wees de rechtbank eveneens af.

 Het hof

Equinix heeft hoger beroep ingesteld. Zij griefde onder meer tegen het oordeel van de rechtbank dat haar schadevordering was verjaard. Aan deze grief verbond Equinix de conclusie dat alsnog een inhoudelijk beoordeling van haar inzagevordering moest plaatsvinden. Het hof achtte de grief van Equinix over het verjaringsoordeel van de rechtbank gegrond, maar wees haar vordering tot schadevergoeding vanwege schending van de garanties op inhoudelijke gronden alsnog af. Over Equinix’ 843a-vordering overwoog het hof:

“Equinix [heeft] niet althans niet voldoende kenbaar grieven gericht tegen de afwijzing van haar incidentele vordering ex artikel 843a Rv. Hetgeen daarover onder de algemene grief 12, randnummer 45.2.5 en onder randnummer 48.1.3 in de memorie van grieven is opgenomen is daartoe onvoldoende, aangezien daaruit voor de rechter en de wederpartij onvoldoende kenbaar is op welke gronden en tegen welke aan de beslissing ten grondslag liggende overwegingen Equinix bezwaar heeft. Dit geldt temeer nu alle inhoudelijke grieven zich uitsluitend richten tegen overwegingen in het tussenvonnis van 7 januari 2015 en het eindvonnis van 30 september 2015, en niet tegen het vonnis in het incident van 10 juli 2013. Het hoger beroep lijkt zich blijkens de appeldagvaarding en de inleiding in de memorie van grieven ook niet tegen dat tussenvonnis te richten en er is ook geen grief gericht tegen de dragende overweging in rechtsoverweging 2.10 van het vonnis in het incident van 10 juli 2013. De op die vorderingen genomen beslissingen heeft het hof derhalve te eerbiedigen.”

Het hof vernietigde verder deels de toewijzing van de earn out-vorderingen van X en Y en wees die vorderingen in belangrijke mate af.

Hoge Raad

X en Y hebben cassatieberoep ingesteld tegen de gedeeltelijke afwijzing van hun vorderingen met betrekking tot de earn out. De Hoge Raad verwerpt hun klachten met toepassing van art. 81 RO. Equinix heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld tegen de afwijzing van haar inzagevordering. De Hoge Raad acht de daarop gerichte klachten gegrond:

“De in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.11 geciteerde passages uit de memorie van grieven laten geen andere conclusie toe dan dat Equinix haar inzagevordering in hoger beroep heeft gehandhaafd. Aan haar grief tegen het verjaringsoordeel van de rechtbank heeft Equinix immers de gevolgtrekking verbonden dat alsnog een inhoudelijke beoordeling van die inzagevordering zou dienen te volgen. Uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.12 geciteerde passages uit de memorie van antwoord blijkt dat [X en Y] een en ander ook zo hebben begrepen. Daar komt bij dat de rechtbank de inzagevordering niet inhoudelijk heeft beoordeeld, maar heeft afgewezen op de grond dat de (…) vordering van Equinix was verjaard. Bij die stand van zaken waren er geen overwegingen over de inzagevordering die Equinix nader had kunnen bestrijden.”

Verder heeft het hof miskend dat het vonnis van 10 juli 2013 betrekking had op de inzagevordering van X en Y en niet op de inzagevordering van Equinix. Als na verwijzing de inzagevordering wordt toegewezen, mag Equinix alsnog haar stellingen aanvullen als de inzage daartoe aanleiding geeft, aldus de Hoge Raad onder verwijzing naar HR 6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2567, rov. 3.4.3, besproken in CB 2017-180.
Deze afdoening is conform de conclusie van A-G De Bock.

Equinix is in cassatie mede bijgestaan door Jerre de Jong.

Cassatieblog.nl

Share This