HR 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1948

In WSNP-zaken dient de rechtbank in haar hoedanigheid van hogerberoeprechter de beslissingen van de rechter-commissaris in volle omvang te toetsen. Het is de rechter-commissaris niet toegestaan om in de beroepsprocedure tegen zijn beschikking die beslissing van commentaar te voorzien of te verduidelijken, of zich uit te laten over tegen die beschikking in hoger beroep aangevoerde gronden.

Het gaat in dit geschil over de vraag of de rechtbank, in navolging van de rechter-commissaris, op juiste wijze tot een afwijzing is gekomen van het verzoek van verzoekster tot cassatie tot verkorting van de termijn van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster is op 14 oktober 2014 in straat van faillissement verklaard. Bij vonnis van 13 juni 2017 is het faillissement opgeheven, waarbij ten aanzien van verzoekster de toepassing van de wettelijke schuldsanering is uitgesproken.

In februari 2019 heeft verzoekster de rechter-commissaris verzocht tot het verkorten van de looptijd van de schuldsanering. Aan dit verzoek lag ten grondslag dat verzoekster reeds in het faillissement voldeed aan alle verplichtingen die ook voor haar gelden in het schuldsaneringstraject, zij haar informatie- en sollicitatieplicht op zeer correcte wijze nakwam, de afdrachtplicht correct werd nagekomen en sprake was van een boedeloverschot.

Bij e-mail van 26 februari 2019 heeft de curator het verzoek afgewezen. De rechter-commissaris schrijft:

“T.a.v. uw verzoek verkorting van de looptijd het volgende. Gelet op de notitie verkorte looptijd schuldsanering van de Recofa is de rechter-commissaris niet akkoord nu er afloscapaciteit is.”

Verzoekster is van deze beschikking tevergeefs in hoger beroep gekomen bij de rechtbank, die overwoog:

“De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verkorten ex artikel 349a Fw een discretionaire bevoegdheid van de rechter-commissaris betreft, hetgeen ook tot uitdrukking komt in artikel 1.2 sub b van de Recofa-richtlijn. (…) Gelet op de discretionaire bevoegdheid van de rechter-commissaris dient de rechtbank terughoudend te toetsen, dat wil zeggen te toetsen of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Hierbij dient in acht te worden genomen dat de termijn van de schuldsaneringsregeling in beginsel drie jaar bedraagt en dat verkorting van deze termijn dus een uitzondering is op deze hoofdregel. Dit maakt dat de rechter-commissaris kan volstaan met een beperkte motivering van zijn beslissing: het volgen van de hoofdregel is immers uitgangspunt.

4.4 […]

4.5 De rechtbank stelt vast dat aan de cumulatieve voorwaarden 2.1 tot met 2.4. van de notitie in deze schuldsaneringsregeling niet is voldaan: [verzoekster] werkt nog steeds niet fulltime en aan haar is geen vrijstelling verleend van de sollicitatieplicht. De bewindvoerder heeft weliswaar meegedeeld dat [verzoekster] een inkomen heeft vergelijkbaar met een fulltimer, maar zij heeft dat niet onderbouwd. [verzoekster] draagt maandelijks nog af aan de boedel waardoor de schuldeisers bij een normale looptijd zijn gebaat. De door [verzoekster] aangedragen beslissingen in andere faillissementen die zijn omgezet in schuldsaneringsregelingen zijn ook niet vergelijkbaar, zo is alleen al de geverifieerde schuldenlast telkens aanmerkelijk lager dan in deze schuldsaneringsregeling en soms is er geen afdrachtplicht. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de rechter-commissaris niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.”

Verzoekster is vervolgens van deze beschikking in cassatie gekomen.

Verzoekster stelt in de eerste plaats – kort gezegd – dat de rechtbank onterecht een terughoudende toets heeft aangelegd bij de beoordeling van de beslissing oordeel van de rechter-commissaris. De Hoge Raad oordeelt – contrair aan zijn A-G – dat de rechtbank inderdaad is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting:

“3.1.3 De regel van een volledige behandeling in twee feitelijke instanties en de daarmee samenhangende herkansingsfunctie van het hoger beroep, brengen mee dat in hoger beroep een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak dienen plaats te vinden. Steeds moet de rechter in hoger beroep oordelen naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing. De regel dat in hoger beroep een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak dienen plaats te vinden, geldt niet indien het gaat om beroep tegen beslissingen van de rechter-commissaris in het kader van zijn toezichthoudende taak, zoals aan de orde in het arrest van de Hoge Raad van 17 mei 2013.

3.1.4 De in deze procedure aan de orde zijnde bevoegdheid van de rechter-commissaris betreft niet het toezicht dat deze houdt op de taakvervulling van de bewindvoerder zoals bedoeld in art. 314 Fw. Het gaat immers niet om een beslissing die verband houdt met het toezicht op die taakvervulling, maar om een zelfstandige, discretionaire, bevoegdheid van de rechter-commissaris om de ingevolge art. 349a lid 1 Fw geldende termijn van de schuldsaneringsregeling te wijzigen.

3.1.5 Opmerking verdient dat, gelet op de bevoegdheid van de rechter om ambtshalve de termijn van de schuldsaneringsregeling te wijzigen, de rechtbank in zoverre niet gebonden is aan de in hoger beroep aangevoerde grieven.” [onderstrepingen LvdB]

Verder heeft de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag gelegd dat de “[…] geverifieerde schuldenlast [in vergelijkbare zaken] aanmerkelijk lager is dan in deze schuldsaneringsregeling […]” [toevoeging LvdB]. Verzoekster had deze vergelijkbare zaken aangedragen ter ondersteuning van het door haar ingenomen standpunt. Zowel hetgeen verzoekster had aangevoerd als de overige gedingstukken bevatten echter geen informatie over de hoogte van de schuldenlast in deze vergelijkbare zaken. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door desondanks deze gegevens aan haar oordeel ten grondslag te leggen, zonder verzoekster de gelegenheid te geven van die gegevens kennis te nemen en daarop desgewenst te reageren.

Het laatste onderdeel van verzoekster klaagt dat de rechter-commissaris ten onrechte in het hoger beroep bij de rechtbank zijn zienswijze heeft gegeven over dat beroep. Ook deze klacht treft doel. De Hoge Raad oordeelt dat het niet op de weg van de rechter-commissaris ligt om in de beroepsprocedure tegen zijn beschikking die beslissing van commentaar te voorzien of te verduidelijken, noch de rechtbank zijn zienswijze te geven over de in hoger beroep aangevoerde gronden.

De Hoge Raad casseert en verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.

Cassatieblog.nl

Share This