HR 5 februari 2021 ECLI:NL:HR:2021:178
Indien de verzekeraar niet tijdig heeft voldaan aan de kennisgevingsplicht, kan hij zich op grond van art. 7:929 lid 1 BW niet meer op zijn rechten ter zake van de niet-nakoming van de mededelingsplicht beroepen. Dit gevolg treedt in ongeacht of de verzekeringnemer daadwerkelijk nadeel ondervindt van het niet tijdig voldoen aan de kennisgevingsplicht.
In deze zaak was de verzekeringnemer sinds maart 2006 vermist. Zijn stoffelijk overschot is in 2011 gevonden. Aegon heeft als verzekeraar in een brief van 1 november 2007 aan de curator van de praktijkvennootschap van de verzekeringnemer bericht dat de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst zijn schuldpositie niet naar waarheid had opgegeven, gelet op het aanvraagformulier voor de verzekering enerzijds en de inhoud van het faillissementsverslag anderzijds. Aegon heeft in deze brief de vernietiging van de verzekeringsovereenkomst wegens verzwijging ingeroepen, en aan de erfgenamen van de verzekeringnemer uitkering geweigerd.
De erfgenamen van de verzekeringnemer hebben een verklaring voor recht gevorderd dat Aegon gehouden is dekking te verlenen onder de verzekeringsovereenkomst en veroordeling van Aegon tot uitkering van de verzekerde som. Het hof heeft aangenomen dat de verzekeringnemer in maart 2006 is overleden. Het hof heeft, kort samengevat, geoordeeld dat Aegon met haar brief van 1 november 2007 aan de curator niet heeft voldaan aan het dwingendrechtelijke vereiste van art. 7:929 lid 1 BW, ook al zou de curator – zoals door Aegon gesteld – die brief direct aan de echtgenote van de verzekeringnemer hebben doorgestuurd en met haar over de inhoud ervan hebben gesproken. Aegon kwam daarom volgens het hof geen beroep toe op (de gevolgen van) niet-nakoming van de mededelingsplicht door de verzekeringnemer.
Dit arrest blijft in cassatie in stand.
Waar het hof – in cassatie niet bestreden – had vastgesteld dat de curator niet bevoegd was om namens de verzekeringnemer mededelingen als hier aan de orde in ontvangst te nemen, geeft het hof volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting waar het oordeelt dat Aegon met haar brief van 1 november 2007 aan de curator niet heeft voldaan aan de kennisgevingsplicht.
De verdere overwegingen zijn, in de kern samengevat:
- indien de verzekeraar niet tijdig heeft voldaan aan de kennisgevingsplicht, kan hij zich op grond van art. 7:929 lid 1 BW niet meer op zijn rechten ter zake van de niet-nakoming van de mededelingsplicht beroepen. Dit gevolg treedt in ongeacht of de verzekeringnemer daadwerkelijk nadeel ondervindt van het niet tijdig voldoen aan de kennisgevingsplicht (rov. 3.1.5);
- ook in geval van overlijden van de verzekeringnemer die tevens verzekerde is onder een levensverzekering, kan de verzekeraar ter voldoening aan de kennisgevingsplicht niet volstaan met een kennisgeving aan de eerst begunstigde of een andere derde. De kennisgeving zal moeten worden verzonden aan de erfgenaam of erfgenamen van de verzekeringnemer als diens rechtsopvolger(s) onder algemene titel. De verzekeraar kan zich ook in dat geval houden aan het laatste hem bekende adres van de verzekeringnemer, zolang hem niet een ander adres is meegedeeld waarop de erven kunnen worden aangeschreven ( 7:933 lid 1, tweede volzin, BW) (rov. 3.2.2);
- de stelplicht en de bewijslast ter zake van de vraag of de verzekeraar aan de kennisgevingsplicht heeft voldaan, rusten op de verzekeraar (rov. 3.3.2).
Verweerders in cassatie zijn bijgestaan door mr. M.E.M.G. Peletier.