HR 7 juli 2023 ECLI:NL:HR:2023:1048

De op schrift gestelde huisregel verbiedt roken “voor alle gebouwen” van de instelling, en wijkt af van het beleid van de instelling dat met ingang van 1 juli 2022 is ingevoerd en wordt gehandhaafd, waardoor ook roken in de open lucht op het terrein van de instelling is verboden. Betrokkene kon hierover een klacht indienen; nadat de klachtencommissie een beslissing had genomen, kon betrokkene de rechtbank verzoeken een beslissing over de klacht te geven.

Betrokkene verbleef op de afdeling Longcare van een ggz-instelling. In de huisregels van de instelling was een rookverbod opgenomen voor alle gebouwen. Op 1 juli 2022 was voor de instelling een nieuw rookbeleid in werking getreden. Vanaf die datum strekte het rookverbod zich niet alleen uit tot roken in alle gebouwen van de instelling, maar ook tot roken in de open lucht op het terrein van de instelling. Waar voordien buiten op het instellingsterrein mocht worden gerookt, was dat vanaf 1 juli 2022 niet meer toegestaan. De patiënten die in de instelling verbleven, waren erover geïnformeerd dat vanaf 1 juli 2022 een algeheel rookverbod zou gaan gelden.

De huisregel over roken was niet aan dit nieuwe beleid aangepast. Het nieuwe beleid werd wel vanaf 1 juli 2022 gehandhaafd.

Betrokkene heeft bij de klachtencommissie een klacht ingediend en te kennen gegeven het niet eens te zijn met het algehele rookverbod dat per 1 juli 2022 werd toegepast. De klachtencommissie achtte zich onbevoegd kennis te nemen van de klacht. In het daarop gevolgde beroep bij de rechtbank voerde betrokkene aan dat het algehele verbod in strijd was met de huisregels. De rechtbank meende de klacht niet inhoudelijk te kunnen beoordelen omdat, kort weergegeven, het nieuwe rookbeleid niet was neergelegd in de huisregels. Dat oordeel blijft in cassatie niet in stand.

De Hoge Raad:

3.2 (…) De op schrift gestelde huisregel verbiedt roken “voor alle gebouwen” van de instelling (…), en wijkt af van het beleid van de instelling dat met ingang van 1 juli 2022 is ingevoerd en wordt gehandhaafd, waardoor ook roken in de open lucht op het terrein van de instelling is verboden (…). De klacht van betrokkene houdt onder meer in dat de instelling met het invoeren en handhaven van een algeheel rookverbod dat ook betrekking heeft op het terrein van de instelling, onder instandhouding van het beperktere rookverbod zoals opgenomen in de huisregels, in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in art. 8:15 leden 1-3 Wvggz. Daarover kon betrokkene op de voet van art. 10:3 lid 1, aanhef en onder k, Wvggz bij de klachtencommissie een klacht indienen; nadat de klachtencommissie een beslissing had genomen, kon betrokkene op de voet van art. 10:7 Wvggz de rechtbank verzoeken een beslissing over de klacht te geven. De rechtbank heeft betrokkene dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

 Er volgt nog een vingerwijzing voor de verdere behandeling en beoordeling:

In het geding na terugwijzing kan zo nodig worden onderzocht of een algeheel rookverbod dwingend voortvloeit uit de toepasselijke regelgeving (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.11-3.15), zodat geen ruimte bestaat voor een daarvan afwijkende huisregel, en – bij ontkennende beantwoording van die vraag – of een huisregel die een algeheel rookverbod inhoudt, noodzakelijk is “voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep, in de accommodatie” als bedoeld in art. 8:15 lid 1 Wvggz.

 Volgt vernietiging en terugverwijzing.

In zijn conclusie voor deze beschikking had Advocaat-Generaal Drijber uit de wettelijke regels en “beleidsmatige ambities” afgeleid dat voor een ggz-instelling geen wettelijke verplichting bestond om per 1 juli 2022 voor de instellingsterreinen een rookverbod in te voeren.

Cassatieblog.nl

Share This