Het overzicht van prejudiciële zaken vermeldt weer een aantal nieuwe civiele zaken waarin op grond van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld. De vragen zien op (1) ) overdracht van vorderingen door banken aan niet-bancaire kredietopkopers, (2) aansprakelijkheid ziekenhuis voor schade als gevolg van inbrengen gebrekkig PIP-implantaat (3) IPR van Curaçao en mogelijk Nederlanderschap voor erkend kind, (4) kinderalimentatie en niet-wijzigingsbeding, (5) slapend dienstverband na langdurige arbeidsongeschiktheid, (6) tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen in consumentenzaken en (7) loonbegrip van art. 6:107a BW en afgedragen pensioenpremies.
1) overdracht van vorderingen door banken aan niet-bancaire kredietopkopers
De rechtbank Amsterdam legt prejudiciële vragen voor aan de Hoge Raad met betrekking tot overdracht van vorderingen door banken aan niet-bancaire kredietopkopers en servicers. Brengt de aard van het vorderingsrecht van een bank op een cliënt mee dat dit onoverdraagbaar is in de zin van art. 3:83 lid 1 BW bij overdracht van die vordering aan niet-bank?Rust op de niet-bank aan wie de vordering wordt overgedragen een zorgplicht en zo ja, hoe verhoudt die zorgplicht zich tot de publiekrechtelijke regels die op een bank van toepassing zijn en de zorgplicht die op een bank rust. Is het bij de beantwoording van deze vragen van belang of de cliënt de kredietovereenkomst al dan niet volledig is nagekomen en of de bank de bankrelatie heeft opgezegd?
2) Is ziekenhuis aansprakelijk voor schade die het gevolg is van inbrengen gebrekkig PIP-implantaat?
Het hof Den Haag heeft zich tot de Hoge Raad gewend met de vraag of een ziekenhuis aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is geweest van het inbrengen van een gebrekkig PIP-implantaat en dient het gebrek aan dat ziekenhuis te worden toegerekend? Is het relevant of het gebrek bestaat uit de kans op voortijdig lekken van het implantaat of dat het gebrek gelegen is in het feit dat in plaats van medicinale siliconen industriële siliconen zijn gebruikt bij de vervaardiging van het implantaat?
3) IPR van Curaçao en mogelijk Nederlanderschap voor erkend kind
Met het stellen van prejudiciële vragen beoogt het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, St Maarten duidelijkheid te verkrijgen of het IPR van Curaçao meebrengt dat een kind dat erkend is door een Nederlandse gehuwde man die buiten het Koninkrijk gewone verblijfplaats heeft en daar tot erkenning overgaat, het Nederlanderschap verkrijgt.
4) Kinderalimentatie en niet-wijzigingsbeding
De rechtbank Den Bosch stelt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad of het partijen wel of niet vrij staat om met betrekking tot kinderalimentatie een niet-wijzigingsbeding overeen te komen, al dan niet in beperkte vorm.
5) Slapende dienstverbanden na langdurige arbeidsongeschiktheid
Rechtbank Limburg locatie Roermond heeft aan de Hoge Raad prejudiciële vragen voorgelegd over de maatstaf tot wijziging van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer bij langdurige arbeidsongeschiktheid (art. 7:611 BW). De vragen gaan over de gehoudenheid van de werkgever om een redelijk voorstel van een werknemer tot beëindiging van het dienstverband te accepteren (omgekeerde Stoof-Mammoet situatie) en de beperking van de transitievergoeding tot de transitievergoeding bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid (de compensatieregeling).
6) Verzoek ex art. 1062 Rv tenuitvoerlegging arbitraal verstekvonnis tegen consument en onderzoek veertiendagenbrief
De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft zich tot de Hoge Raad gewend met vragen in hoeverre in een exequatur procedure door de rechter ambtshalve behoort te worden onderzocht of regels van Europees respectievelijk nationaal consumentenrecht zijn nageleefd, Richtlijn 93/13 EEG en art. 6:231 BW, en de veertiendagenbrief van art. 6:96 lid 6 BW.
7) Loonbegrip van art. 6:107a BW en afgedragen pensioenpremies
Met het stellen van prejudiciële vragen beoogt het hof Den Haag duidelijkheid te verkrijgen of de pensioenpremie die door een werkgever verplicht is doorbetaald of afgedragen tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid van een werknemer onder het loonbegrip van art. 6:107a BW valt.