HR 10 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9852 (Staat/X)

De regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (die in de plaats is getreden voor de regeling van de vervroegde invrijheidstelling) is van toepassing op een gevangenisstraf die vóór de inwerkingtreding van die regeling is opgelegd in het buitenland, maar daarná in het kader van de overdracht van de tenuitvoerlegging aan Nederland door de Nederlandse rechter is omgezet in een Nederlandse straf.

Op 1 juli 2008 is de regeling van de vervroegde invrijheidstelling vervangen door de in art. 15 Sr neergelegde regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De oude regeling hield in dat een veroordeelde tot een gevangenisstraf (van een zekere duur) na tweederde daarvan vervroegd in vrijheid werd gesteld. In de nieuwe regeling is daarentegen bepaald dat een veroordeelde na tweederde van zijn straf voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Achtergrond van deze verandering is het beperken van recidive door beïnvloeding van het gedrag van de veroordeelde en van zijn re-integratie in de maatschappij (Kamerstukken II, 2005-2006, 30 513, nr. 3, p. 5). Daartoe geschiedt de invrijheidstelling onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van zijn proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast kunnen bijzondere voorwaarden worden gesteld. Krachtens het overgangsrecht is de nieuwe regeling niet van toepassing op veroordelingen tot vrijheidsstraf die vóór de inwerkingtreding – dus vóór 1 juli 2008 – zijn uitgesproken (art. VI lid 1 van de wijzigingswet). In deze zaak gaat het om de uitleg van dit overgangsrecht in relatie tot een door de Nederlandse rechter “omgezette” buitenlandse veroordeling.

X is op 20 december 2007 door de Engelse rechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar. De Engelse autoriteiten hebben Nederland verzocht de tenuitvoerlegging van deze straf over te nemen op grond van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Vogp). De rechtbank Rotterdam heeft vervolgens op de voet van art. 31 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) bij uitspraak van 29 april 2009 verlof verleend voor tenuitvoerlegging van de straf in Nederland. De rechtbank diende daarbij ingevolge art. 31 Wots de buitenlandse straf om te zetten in een straf die naar Nederlandse maatstaven en opvattingen geacht wordt te beantwoorden aan de ernst van het feit. Dit resulteerde in een gevangenisstraf van zestig maanden. Op 16 maart 2011 is X in Nederland voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

Vanwege voor X belastende bijzondere voorwaarden is hij het onderhavige kort geding gestart. Hij betoogde daarin dat op hem krachtens het zojuist genoemde overgangsrecht de regeling van de vervroegde invrijheidstelling van toepassing is, aangezien hij vóór 1 juli 2008 – dus vóór inwerkingtreding van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling – is veroordeeld door de Engelse rechter. Het hof oordeelde echter dat niet de Engelse veroordeling, maar de omzettingsuitspraak van de rechtbank Rotterdam – die is gewezen ná 1 juli 2008 – heeft te gelden als “veroordeling” in de zin van het overgangsrecht, zodat de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling terecht is toegepast. De Hoge Raad acht dit oordeel juist en verwerpt het daartegen gerichte cassatieberoep van X:

“De (onherroepelijke) beslissing van de rechtbank te Rotterdam van 29 april 2009 komt neer op de verlening van verlof tot de tenuitvoerlegging van de door de Engelse rechter gegeven beslissing en de oplegging van een gevangenisstraf op de voet van art. 31 Wots in verbinding met art. 9 lid 1, onder b, en art. 11 lid 1 Vogp.
Daarmee is de door de rechtbank opgelegde straf in de plaats gesteld van de door de Engelse rechter opgelegde straf en is de straf die het Openbaar Ministerie in Nederland ten uitvoer legt niet de oorspronkelijke door de Engelse rechter opgelegde vrijheidsstraf, maar de door de rechtbank – met gebondenheid aan de door de Engelse rechter uitgesproken veroordeling – zelfstandig naar het op het moment van haar beslissing geldende Nederlands recht vastgestelde gevangenisstraf. Aan de in de Wots gebezigde terminologie, dat “verlof” wordt verleend tot de tenuitvoerlegging van de buitenlandse rechterlijke beslissing, kan niet worden ontleend dat de straf niet door de Nederlandse rechter wordt opgelegd; het gaat hier immers niet om voortzetting van de tenuitvoerlegging van een veroordeling (waarop art. 43 Wots in verbinding met art. 9 lid 1, onder a, Vogp het oog heeft).
Het voorgaande brengt mee dat de op de voet van art. 31 Wots gegeven beslissing waarbij de gevangenisstraf wordt opgelegd, moet worden aangemerkt als een “veroordeling tot vrijheidsstraf” in de zin van art. VI lid 1.”

De Staat in cassatie is bijgestaan door Hans van Wijk en de auteur.

Cassatieblog.nl

Share This