Afgelopen vrijdag verscheen het jaarverslag van de Hoge Raad, waaruit blijkt dat de gemiddelde doorlooptijd van cassatiezaken opnieuw is afgenomen.
“Welkom bij het jaarverslag 2012 van de Hoge Raad”, zo luidt de opening van het toegankelijk geschreven en fraai vormgegeven jaarverslag. Daarin is onder meer een drietal interviews opgenomen met president Geert Corstens, Procureur-Generaal Jan Watse Fokkens en directeur bedrijfsvoering Ädwin Rotscheid. Verder is namens elke kamer van de Hoge Raad een bespreking opgenomen van vijf “highlights” uit de cassatierechtspraak van het afgelopen jaar.
Voor de civiele kamer gaat het om LJN BV1301 (over de koop van software; CB 2012-94), LJN BV0616 (over werkgeversaansprakelijkheid jegens zzp’ers; CB 2012-59), LJN BT6947 (over de geldigheid van een verzamelpandakte; CB 2012-21), LJN BX8351 (over de verbindendheid van de Sanctieregeling Iran; CB 2012-244) en LJN BW5328 (over de zorgplicht van de Staat jegens minderjarige vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel; CB 2012-173).
Afgezien van het inhoudelijke gedeelte biedt het jaarverslag ook financiële cijfers en productieaantallen. Daaruit blijkt dat de in- en uitstroom van zaken bij de civiele kamer in 2012 ten opzichte van 2011 min of meer gelijk is gebleven (instroom: 564 t.o.v. 557 in 2011; uitstroom: 648 t.o.v. 652 in 2011).
De gemiddelde doorlooptijd van cassatiezaken is ten opzichte van 2011 opnieuw (vgl. CB 2012-108) sterk afgenomen: in civiele dagvaardingszaken bedraagt de gemiddelde doorlooptijd nu 454 kalenderdagen (ten opzichte van 501 in 2011). Daar staat tegenover dat vanwege bezuinigingen het aantal raadsheren in de civiele kamer per 1 september 2012 is teruggebracht van elf naar tien (vgl. CB 2012-165).
Het jaarverslag kan hier online worden geraadpleegd.