HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2816

(1) Het begrip ‘burgerlijke of handelszaken’ van art. 1 EEX-Vo omvat mede een civielrechtelijke veroordeling in een strafrechtelijk vonnis van een gerecht van een lidstaat. (2) De rechtsmiddelprocedure van art. 43 EEX-Vo kan door een enkelvoudige kamer van de rechtbank worden behandeld. (3) Op de rechtsmiddelprocedure zijn de algemene regels voor verzoekschriftprocedures van toepassing, voor zover uit de EEX-Vo of de wet niet anders voortvloeit. Daarom is procesvertegenwoordiging door een advocaat verplicht en kan een proceskostenveroordeling worden uitgesproken. (4) De in art. 281 Rv voorziene herstelmogelijkheid is van overeenkomstige toepassing op het verzuim dat het verweerschrift ten onrechte niet door een advocaat is ondertekend en ingediend.

Inleiding: de EEX-Verordening

De EEX-Verordening (Verordening EG nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van de beslissing in burgerlijke en handelszaken, hierna: EEX-Vo) regelt de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen tussen de lidstaten van de Europese Unie. De verordening, die per 10 januari 2015 zal worden vervangen door Verordening EU nr. 1215/2012, geldt in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht (art. 1 EEX-Vo). Hoofdstuk III van de verordening regelt de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen van de gerechten van de lidstaten. Art. 38 EEX-Vo regelt de tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen in een andere lidstaat. Het eerste lid van dit artikel luidt:

“De beslissingen die in een lidstaat gegeven zijn en daar uitvoerbaar zijn, kunnen in een andere lidstaat ten uitvoer worden gelegd, nadat zij aldaar, ten verzoeke van iedere belanghebbende partij, uitvoerbaar zijn verklaard.”

Een beslissing wordt uitvoerbaar verklaard zonder dat de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd wordt gehoord (art. 41 EEX-Vo). Wel wordt de verklaring van uitvoerbaarheid aan hem betekend of meegedeeld (art. 42 EEX-Vo). Art. 43 EEX-Vo bepaalt vervolgens dat elke partij een rechtsmiddel kan instellen tegen de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid (de zogenaamde rechtsmiddelprocedure). In Nederland kan verweerder zich hiervoor richten tot de arrondissementsrechtbank en verzoeker tot het gerechtshof (art. 43 jo. bijlage III EEX-Vo). Tegen deze beslissing kan eveneens een rechtsmiddel worden ingesteld, in Nederland beroep in cassatie (art. 44 jo. bijlage IV EEX-Vo). Op grond van art. 45 EEX-Vo kan de rechter die oordeelt over een gevraagde verklaring van uitvoerbaarheid in een rechtsmiddelprocedure krachtens art. 43 of 44 EEX-Vo deze slechts weigeren of intrekken op één van de in de artikelen 34 en 35 EEX-Vo genoemde (weigerings)gronden. Het gaat hierbij onder meer om kennelijke strijd van de erkenning van de beslissing met de openbare orde van de aangezochte lidstaat, onverenigbaarheid van de beslissing met een tussen dezelfde partijen in de betreffende lidstaat gegeven beslissing, of schending van de regels van procesrecht.

Feiten en procesverloop

Verzoeker is in 2010 door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen strafrechtelijk veroordeeld voor faillissementsmisdrijven in het kader van het faillissement van een Belgische vennootschap. Bij datzelfde vonnis is hij bovendien veroordeeld om aan verweerder, die zich als faillissementscurator in het geding had aangesloten, een schadevergoeding te betalen. Op verzoek van verweerder heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht in 2012 dit vonnis van de Belgische rechter wat betreft de civielrechtelijke veroordeling uitvoerbaar verklaard op grond van art. 38 EEX-Vo. Tegen deze beschikking is verzoeker op grond van art. 43 EEX-Vo opgekomen bij (inmiddels) de rechtbank Midden-Nederland, die in 2013 bij een tussen- en een eindbeschikking alle door verzoeker ingestelde rechtsmiddelen ongegrond heeft verklaard omdat geen van de weigeringsgronden van art. 34 en 35 EEX-Vo zich verzetten tegen de uitvoerbaarverklaring van het vonnis van de Belgische rechter.

Cassatie

In cassatie klaagt verzoeker over de afwijzing door de rechtbank van het door verzoeker ingestelde rechtsmiddel tegen de uitvoerbaarverklaring van het Belgische vonnis. De Hoge Raad gaat in zijn oordeel in op de volgende punten.

(i) Begrip ‘burgerlijke of handelszaak’ (art. 1 EEX-Vo)

Verzoeker voert aan dat het vonnis van de rechtbank Antwerpen een strafvonnis is en dat een dergelijk vonnis niet kan gelden als een uitspraak in een burgerlijke of handelszaak als bedoeld in art. 1 EEX-Vo. De Hoge Raad oordeelt anders: art. 1 EEX-Vo bepaalt immers expliciet dat de aard van het gerecht niet van belang is. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie EU (de arresten Sonntag/Waidmann en Krombach/Bamberski, gewezen in het kader van het met art. 1 EEX-Vo overeenstemmende art. 1 EEX-Verdrag) is de EEX-Vo mede van toepassing op civielrechtelijke beslissingen van een strafrechter. In overeenstemming hiermee heeft de voorzieningenrechter de uitvoerbaarverklaring van het Belgische vonnis beperkt tot de civielrechtelijke veroordeling van verzoeker. De klacht faalt dus (rov. 3.4.2).

(ii) Hoor en wederhoor (art. 41 EEX-Vo); overlegging en betekening van stukken (art. 53 e.v. EEX-Vo)

Verzoeker had ook klachten gericht tegen beslissingen van de rechtbank omtrent de in het kader van het verzoek tot uitvoerbaarverklaring door verweerder over te leggen en te betekenen stukken. In dit verband klaagde verzoeker onder meer dat hij in kennis had moeten worden gesteld van de indiening van het verzoek tot uitvoerbaarverklaring. Ook deze klachten falen. Op grond van art. 53 lid 1 EEX-Vo moet de partij die om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoekt een expeditie van de beslissing overleggen die voldoet aan de voorwaarden nodig voor echtheid. Tevens moet op grond van art. 53 lid 2 EEX-Vo het certificaat van art. 54 EEX-Vo worden overlegd. Art. 41 EEX-Vo bepaalt dat als aan de formaliteiten van art. 53 EEX-Vo is voldaan, de beslissing uitvoerbaar wordt verklaard, waarbij de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd niet wordt gehoord. Verweerder noch de rechtbank was dus gehouden om verzoeker in kennis te stellen van de indiening van het verzoek tot uitvoerbaarverklaring. Ook was verweerder niet gehouden om bij de indiening van zijn verzoek de dagvaarding te overleggen die diende ter inleiding van de procedure die tot het Belgische vonnis had geleid. Bovendien hoefde ook het certificaat niet aan verzoeker te worden betekend (rov. 3.5.3).

(iii) Behandeling door enkelvoudige kamer

Verzoeker klaagt voorts dat het rechtsmiddel van art. 43 EEX-Vo door een meervoudige kamer van de rechtbank had moeten worden behandeld. Ook deze klacht faalt. De Hoge Raad oordeelt dat het hier een bijzondere procedure betreft, die niet op één lijn kan worden gesteld met de verzetprocedure (art. 143 Rv) of hoger beroep (art. 332 en 358 Rv). De EEX-Vo stelt geen eisen aan de samenstelling van het gerecht ten overstaan waarvan de procedure van art. 43 EEX-Vo moet worden gevoerd. Ook de Uitvoeringswet EG-executieverordening (Wet van 2 juli 2003, Stb. 290, waarin is bepaald (art. 4) dat de rechtbank van welke de voorzieningenrechter op het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging heeft beschikt, kennisneemt van het rechtsmiddel als bedoeld in art. 43 EEX-Vo) stelt niet het vereiste van behandeling door een meervoudige kamer. Op grond van art. 15 lid 1 Rv worden zaken bij de rechtbank behandeld en beslist door een enkelvoudige kamer, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen. Het onderhavige geval behoort volgens de Hoge Raad (dus) niet tot die uitzonderingen (rov. 3.6.2).

(iv) Procesvertegenwoordiging door een deurwaarder?

Verzoeker klaagt tevens over de beslissing van de rechtbank dat verweerder zich in de rechtsmiddelprocedure mocht laten vertegenwoordigen door een deurwaarder. De Hoge Raad stelt voorop dat op grond van art. 2 lid 2 Uitvoeringswet EG-executieverordening het verzoekschrift waarbij verlof tot tenuitvoerlegging wordt gevraagd, kan worden ingediend door een deurwaarder of advocaat. Blijkens de wetsgeschiedenis is deze bijzondere regeling met betrekking tot de procesvertegenwoordiging echter uitsluitend van toepassing in de fase van de indiening en de behandeling van het verzoek tot uitvoerbaarverklaring, en niet in de fase van het rechtsmiddel van art. 43 EEX-Vo. Aangezien op de rechtsmiddelprocedure de algemene regels voor verzoekschriftprocedures van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn voor zover uit de EEX-Vo of de wet niet anders voortvloeit, moeten het verzoekschrift en het verweerschrift in de rechtsmiddelprocedure worden ondertekend en ingediend door een advocaat, en kan in de fase van het rechtsmiddel van art. 43 EEX-Vo bij de mondelinge behandeling ten overstaan van de rechtbank rechtsbijstand slechts door een advocaat worden verleend (rov. 3.7.2).

De klacht is dus gegrond, maar kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden, omdat verzoeker niet heeft onderbouwd dat hij benadeeld is door het feit dat verweerder zich door een deurwaarder liet vertegenwoordigen (rov. 3.7.3). De Hoge Raad merkt hierbij nog op dat art. 281 Rv, dat bepaalt dat de rechter de mogelijkheid heeft een verzuim dat het verzoekschrift ten onrechte niet door een advocaat is ondertekend en ingediend te herstellen, van overeenkomstige toepassing is op het verzuim dat (zoals in casu) het verweerschrift ten onrechte niet door een advocaat is ondertekend en ingediend (rov. 3.7.4).

(v) Proceskostenveroordeling in de rechtsmiddelprocedure

Tot slot oordeelt de Hoge Raad dat ook de klacht van verzoeker over de beslissing van de rechtbank om hem in de proceskosten aan de zijde van verweerder te veroordelen niet kan slagen. Verzoeker had aangevoerd dat de aard en het karakter van de rechtsmiddelprocedure met zich meebrengen dat een proceskostenveroordeling niet aan de orde kan zijn, omdat daarmee afbreuk zou worden gedaan aan de effectieve toegang tot de rechter. De Hoge Raad oordeelt echter dat op de rechtsmiddelprocedure van art. 43 EEX-Vo de algemene regels voor verzoekschriftprocedures (art. 261-291 Rv) van toepassing zijn, voor zover uit de EEX-Vo of de wet niet anders voortvloeit. Dit betekent dat in het kader van de rechtsmiddelprocedure op de voet van art. 289 Rv een proceskostenveroordeling kan worden uitgesproken (rov. 3.8.2).

De overige klachten die door verzoeker zijn aangevoerd doet de Hoge Raad af onder verwijzing naar art. 81 lid 1 RO. De Hoge Raad verwerpt daarmee het cassatieberoep. Met dit oordeel volgt hij conclusie van de Advocaat-generaal Vlas.

Cassatieblog.nl

Share This