HR 21 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:321

(i) De Staat is niet verplicht om anticonceptie kosteloos te maken voor vrouwen ouder dan 18 jaar.

(ii) De gegevens die bij een collectieve actie ex art. 3:305a BW op grond van art. 1018c Rv in de dagvaarding moeten worden opgenomen, hoeven niet ook te worden opgenomen in de appeldagvaarding of de procesinleiding in cassatie. Ook hoeven deze processtukken niet te worden aangetekend in het centraal register.

Achtergrond

Deze zaak gaat over de vraag of de Staat verplicht is om anticonceptiemiddelen te vergoeden aan vrouwen ouder dan achttien jaar.

Op dit moment wordt anticonceptie niet vanuit het basispakket vergoed. Voor vrouwen tot 21 jaar geldt een uitzondering: zij krijgen anticonceptie wel vanuit het basispakket vergoed, waarbij voor vrouwen tussen de 18 en 21 jaar die kosten wel onder het verplichte eigen risico vallen. Ook kunnen vrouwen zich via een aanvullend pakket verzekeren voor anticonceptie.

Een aantal belangenorganisaties, Clara Wichmann c.s., vordert in deze procedure de Staat te veroordelen anticonceptiemiddelen voor vrouwen ouder dan 18 jaar te vergoeden. Volgens Clara Wichmann c.s. bestaat er een ontoelaatbaar onderscheid tussen mannen en vrouwen, doordat vrouwen de kosten van anticonceptiemiddelen in overwegende mate dragen.

De rechtbank en het hof hebben de vorderingen van Clara Wichmann c.s. afgewezen.

Het oordeel van het hof hield, kort gezegd, in dat op basis van de door Clara Wichmann c.s. in het geding gebrachte gegevens niet kon worden vastgesteld dat vrouwen in overwegende mate de kosten dragen voor anticonceptiemiddelen (in brede zin, dus zowel anticonceptiemiddelen die geschikt zijn voor vrouwen als anticonceptiemiddelen die geschikt zijn voor mannen). Er kon dus niet worden vastgesteld dat sprake was van een onderscheid tussen mannen en vrouwen. Als echter veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat dat onderscheid er is, dan geldt dat dit onderscheid niet door de Staat wordt veroorzaakt en de Staat ook niet verplicht is om dat onderscheid op te heffen – aldus het hof.

Clara Wichmann c.s. hebben vervolgens cassatieberoep ingesteld.

De Hoge Raad

De Hoge Raad stelt voorop dat in cassatie niet is bestreden:

(i)           dat er geen algemeen (door het EVRM beschermd) recht bestaat op het kosteloos ter beschikking stellen van anticonceptiemiddelen

en

(ii)          dat – als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat er een ontoelaatbaar indirect onderscheid tussen mannen en vrouwen bestaat omdat vrouwen de kosten van anticonceptiemiddelen in overwegende mate voor hun rekening nemen – dat onderscheid niet door de Staat wordt veroorzaakt.

Dit stond in cassatie dus vast. Tegen die achtergrond heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Staat niet verplicht is om deze (veronderstellenderwijs aangenomen) feitelijke ongelijkheid ongedaan te maken door anticonceptiemiddelen voor vrouwen kosteloos ter beschikking te stellen – zo oordeelt de Hoge Raad.

Dat de Staat in het verleden hormonale anticonceptie wel heeft vergoed, betekent daarbij niet dat op de Staat een positieve verplichting rust om ook nu anticonceptiemiddelen voor vrouwen kosteloos ter beschikking te stellen. Het in het verleden door de Staat gevoerde beleid doet namelijk geen afbreuk aan zijn huidige beleids- en beoordelingsruimte ten aanzien van de vergoeding van de kosten van anticonceptie.

Met deze overwegingen van de Hoge Raad houdt het oordeel van het hof dat de Staat niet verplicht is om de (veronderstellenderwijs aangenomen) feitelijke ongelijkheid ongedaan te maken in cassatie stand. Dat oordeel draagt zelfstandig de afwijzing van de vorderingen van Clara Wichmann c.s. Om die reden gaat de Hoge Raad niet in op de vraag óf (in deze procedure voldoende is onderbouwd dat) er op dit punt feitelijke ongelijkheid bestaat tussen mannen en vrouwen.

De WAMCA in hoger beroep en cassatie

De vordering van Clara Wichmann c.s. is een collectieve vordering als bedoeld in art. 3:305a BW. Dat betekent dat daarop de WAMCA van toepassing is.

In dergelijke procedures moeten volgens art. 1018c lid 1 Rv in de dagvaarding waarmee een collectieve vordering op de voet van art. 3:305a BW wordt ingesteld bepaalde gegevens worden opgenomen. Er bestond onduidelijkheid over de vraag of die gegevens in dergelijke procedures ook moesten worden opgenomen in de appeldagvaarding en/of de procesinleiding in cassatie.

De Hoge Raad verschaft hierover nu duidelijkheid: dat hoeft niet. Ook hoeft de appeldagvaarding of de procesinleiding in cassatie niet te worden aangetekend in het centraal register. Dat volgt uit de tekst van art. 1018c lid 1 Rv (waarin wordt gesproken over de dagvaarding waarmee een collectieve vordering wordt ingesteld) en de toelichting op die bepaling (waaruit blijkt dat deze bepaling de aanvang van de collectieve actie regelt). Ook strookt dit met het doel van deze bepalingen. De door art. 1018c lid 1 Rv vereiste informatie is ervoor bedoeld om de rechter in staat te stellen om te beoordelen of de vordering zich leent voor een collectieve actie en of de eiser voldoet aan de eisen voor ontvankelijkheid van art. 3:305a BW. Voor deze beoordeling, en ook voor de toetsing daarvan in hoger beroep of cassatie, volstaat dat de informatie in de dagvaarding in eerste aanleg is opgenomen. Verder is het doel van aantekening van de dagvaarding in het centraal register blijkens de toelichting onder meer om andere belangenorganisaties in staat te stellen te bepalen of zij zelf ook een collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis(sen) willen instellen, en om te waarborgen dat al deze collectieve vorderingen gecoördineerd worden afgewikkeld. Dit is in hoger beroep of cassatie niet langer aan de orde omdat dan geen mogelijkheid meer bestaat voor nieuwe belangenorganisaties om een eigen collectieve vordering in te stellen.

Afronding

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van Clara Wichmann c.s. De beslissing van de Hoge Raad is in lijn met de conclusie van A-G Snijders.

 

De Staat is in cassatie bijgestaan door Sikke Kingma en de auteur, en in feitelijke instanties door Wemmeke Wisman en Erik Koppe.

Share This

Cassatieblog.nl