HR 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:636

Een arbitraal vonnis waarin een scheidsgerecht zich onbevoegd heeft verklaard wegens het ontbreken van een geldige overeenkomst tot arbitrage, kan niet worden vernietigd op grond van art. 1065 Rv.

Achtergrond van de zaak

Eisers in cassatie behoren tot een familie afkomstig van de Canarische eilanden en hebben allen de Spaanse nationaliteit. Een deel van de familie is halverwege de vorige eeuw naar Venezuela vertrokken en heeft daar een voedseldistributiebedrijf overgenomen. Het bedrijf is door eisers in de jaren daarna uitgebouwd tot een bedrijf met meerdere vennootschappen actief in onroerend goed, horeca en het supermarktwezen. Door het bestaan in Venezuela hebben alle eisers naast de Spaanse nationaliteit ook de Venezolaanse nationaliteit aangenomen dan wel gekregen na geboorte in het land.

In 2010 heeft de Republiek Venezuela de eigendommen van eisers onteigend, zonder daarvoor een vergoeding te betalen. Eisers hebben in 2015 een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt wegens onrechtmatige onteigening waarin zij een schadevergoeding van ongeveer $ 240.000.000,- vorderen. De plaats van arbitrage is Den Haag.

De mogelijkheid tot een arbitrageprocedure was voorzien in een bilateraal investeringsverdrag gesloten tussen Spanje en Venezuela (hierna: het Verdrag). Volgens de geschillenregeling van art. XI Verdrag dienen geschillen die zijn ontstaan tussen een investeerder van een Verdragsluitende Partij en de andere Verdragsluitende Partij die niet minnelijk kunnen worden opgelost, te worden voorgelegd aan een scheidsgerecht.

Het begrip ‘investeerder’ wordt in art. I, eerste lid, onder a, Verdrag, gedefinieerd als: “Any physical person who possesses the nationality of one Contracting Party pursuant to its legislation and makes investments in the territory of the other Contracting Party.

Het scheidsgerecht verklaart zich onbevoegd

In het arbitrale vonnis overweegt het scheidsgerecht – kort gezegd – dat personen van zowel Spaanse als Venezolaanse nationaliteit niet onder het begrip ‘investeerder’ vallen en dus geen beroep kunnen doen op het Verdrag tegenover Spanje en Venezuela. Op basis van deze redenering concludeert het scheidsgerecht dat ten opzichte van eisers een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt en verklaart het scheidsgerecht zich onbevoegd om van de vorderingen van eisers kennis te nemen. Voor de Nederlandse rechter vorderen eisers vernietiging van de arbitrale beslissing tot onbevoegdheid op grond van art. 1065, eerste lid, Rv.

Beoordeling door het hof Den Haag

Het gerechtshof Den Haag wijst de vordering van eisers tot vernietiging van het arbitraal vonnis af (ECLI:NL:GHDHA:2021:14). Volgens het hof geldt als uitgangspunt dat het scheidsgerecht oordeelt over zijn eigen bevoegdheid. Als het scheidsgerecht zich bevoegd verklaart, kan de overheidsrechter nagaan of die bevoegdheid is gebaseerd op een geldige arbitrageovereenkomst (art. 1065, eerste lid, ander a, Rv).

Volgens het hof kan de overheidsrechter het oordeel van het scheidsgerecht echter niet inhoudelijk toetsen en vernietigen, als hij tot de conclusie komt dat het scheidsgerecht zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard, omdat er wél sprake is van een geldige arbitrageovereenkomst. Art. 1052, vijfde lid Rv maakt dit niet anders, aldus het hof.

In cassatie

Het cassatiemiddel richt verschillende rechts- en motiveringsklachten tegen dit oordeel van het hof. De Hoge Raad verwerpt de cassatieklachten met de volgende overweging:

“3.2.5 Uit de hiervoor in 3.2.3 en 3.2.4 aangehaalde toelichting bij art. 1052 lid 5 (oud) Rv en art. 1065 lid 1 (oud) Rv blijkt dat de onbevoegdverklaring wegens het ontbreken van een geldige overeenkomst tot arbitrage door een scheidsgerecht betekent dat de gewone rechter bevoegd is van de zaak kennis te nemen en dat dit (een vordering tot) vernietiging van die beslissing uitsluit. Deze benadering strookt met die van de Uncitral Model Law on International Commercial Arbitration.

3.2.6 In de wetsgeschiedenis van art. 1052 lid 5, eerste volzin, Rv zijn geen aanwijzingen te vinden voor de opvatting dat de in die volzin bedoelde bevoegdheid van de overheidsrechter alsnog kan wegvallen doordat de onbevoegdverklaring van het scheidsgerecht wordt vernietigd op de voet van art. 1065 lid 1 Rv. Wel bepaalt het in 2015 ingevoerde art. 1052 lid 6 Rv dat een onbevoegdverklaring als bedoeld in art 1052 lid 5 Rv geldt als een arbitraal vonnis waarop de eerste afdeling B tot en met de vijfde afdeling van de eerste titel van het Vierde Boek Rv van toepassing is, maar in de wetsgeschiedenis is over deze regel slechts opgemerkt dat het aldus mogelijk wordt gemaakt dat, als de eiser in een vonnis als bedoeld in art. 1052 lid 5 Rv wordt veroordeeld in de kosten van de verweerder voor het voeren van verweer, de verweerder de eventueel door hem gemaakte kosten kan verhalen op grond van art. 1062 Rv. Bij deze stand van zaken ligt het, mede gezien hetgeen hiervoor in 3.2.3-3.2.5 is overwogen, in de rede art. 1052 lid 5, eerste volzin, Rv uit te leggen in overeenstemming met hetgeen tot 2015 gold in geval van onbevoegdverklaring door een scheidsgerecht wegens het ontbreken van een geldige overeenkomst tot arbitrage en in overeenstemming met de Uncitral Model Law on International Commercial Arbitration. Dit betekent dat van de beslissing waarbij een scheidsgerecht zich onbevoegd verklaart wegens het ontbreken van een geldige overeenkomst tot arbitrage, geen vernietiging op de voet van art. 1065 lid 1 Rv kan worden gevorderd.”

De Hoge Raad laat het arrest van het hof in stand.

Cassatieblog.nl

Share This