HR 16 november 2012, LJN BX7886 (X/Gemeente Stichtse Vecht)

Nu beide partijen uitsluitend arrest hadden gevraagd in het incident en dienovereenkomstig door de rolraadsheer was gehandeld, behoefden partijen er geen rekening mee te houden dat het hof ook arrest zou wijzen in de hoofdzaak. Het hof had partijen daarom eerst de gelegenheid moeten geven zich nader uit te laten over in elk geval de vraag of zij pleidooi wensten.

Deze zaak vormt een getrouwe kopie van de zaak die vorig jaar leidde tot HR 10 juni 2011, LJN BP9038 (hier besproken op Cassatieblog). In hoger beroep is door een van partijen – in dit geval bij memorie van antwoord – een incidentele vordering op de voet van art. 843a Rv ingesteld. Beide partijen hebben daarna arrest in het incident gevraagd aan het hof. De zaak heeft vervolgens, zo blijkt uit de rolkaart die Advocaat-Generaal Wesseling-van Gent bij het hof heeft opgevraagd, op de rol gestaan voor fourneren in het incident en daarna (tweemaal) voor arrest in het incident. In het arrest dat het hof vervolgens wijst, wordt echter niet alleen op de incidentele vordering beslist, maar wordt tevens de hoofdzaak afgedaan.

Dit laatste is op zichzelf niet onmogelijk: art. 209 Rv bepaalt dat de rechter een incidentele vordering “eerst en vooraf” beslist “indien de zaak dat medebrengt”. De rechter kan dus een incidentele vordering tegelijk met de hoofdzaak afdoen. In dat geval dient de (appel)rechter wel rekening ermee te houden dat partijen in hoger beroep op grond van art. 134 Rv jo. art. 353 Rv in beginsel recht hebben op pleidooi (zie voor enkele recente uitspraken van de Hoge Raad waarin dit recht nog eens stevig verankerd is hier en hier op Cassatieblog). Om die reden moeten partijen in een geval als dit in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over de vraag of zij pleidooi wensen, zo overweegt de Hoge Raad:

“Nu beide partijen uitsluitend arrest hadden gevraagd in het incident en dienovereenkomstig door de rolraadsheer was gehandeld, behoefden partijen er geen rekening mee te houden dat het hof ook arrest zou wijzen in de hoofdzaak. Het hof had partijen daarom eerst de gelegenheid moeten geven zich nader uit te laten over in elk geval de vraag of zij pleidooi wensten, op welk pleidooi art. 134 Rv in verbinding met art. 353 lid 1 Rv hun recht geeft (vgl. HR 10 juni 2011, LJN BP9038, NJ 2011/272).”

Het bestreden arrest van het hof wordt dan ook vernietigd met verwijzing van de zaak naar een ander hof.

Cassatieblog.nl

Share This