Selecteer een pagina

Alle berichten met de tag: BW art. 3:307


HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1936

Voor de vergoedingsrechten tussen echtgenoten geldt geen korte verjaringstermijn van vijf jaar vanaf het moment dat de vergoeding van de ene echtgenoot op de andere echtgenoot opeisbaar wordt. Daaraan ligt de overweging ten grondslag dat van echtgenoten niet kan worden verwacht dat zij tijdens het huwelijk rechtsmaatregelen tegen elkaar treffen. Ten overvloede overweegt de Hoge Raad dat deze ratio mogelijk ook gevolgen heeft voor andere verjaringsregels in Boek 3 BW. (meer…)

HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2988 (NBM/Verweerder)

Beroep op medisch voorbehoud uit een 30 jaar oude vaststellingsovereenkomst niet verjaard. Het hof heeft het voorbehoud aldus kunnen uitleggen dat de vordering tot nakoming op zijn vroegst opeisbaar was (in de zin van art. 3:307 lid 2 BW) toen verweerder bekend werd met zijn schade. (meer…)

HR 14 juni 2013, LJN BZ3749 (Aegon/Stichting Koersplandewegkwijt c.s.)

Indien de rechter op grond van art. 6:248 lid 1 BW een contractuele leemte aanvult, stelt hij een bestaande rechtsverhouding vast. Door aanvulling ontstaat dus geen nieuwe rechtstoestand. Het beroep op verjaring ex art. 3:307 BW faalt, aangezien de vorderingen, voor zover gericht op een veroordeling tot nakoming, klaarblijkelijk zien op het doen van uitkeringen aan het einde van de looptijd van de overeenkomst, welke uitkeringen pas op dat moment opeisbaar worden. (meer…)

HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT8462

Pensioenaanspraken op grond van deelnemerschap in het Bedrijfstakpensioenfonds (BPF) vloeien zelfstandig en rechtstreeks voort uit het Pensioenreglement. Als voldaan is aan de in dat reglement neergelegde voorwaarden, is het ontstaan van pensioenaanspraken niet (ook nog) afhankelijk van een daartoe strekkende handeling van (het bestuur van) BPF. Van verjaring op de voet van art. 3:307 BW kan daarom geen sprake zijn. (meer…)

Cassatieblog.nl