HR 18 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1156

Het hof heeft in strijd met art. 24 Rv de grondslag van het verweer van geïntimeerden aangevuld.

Achtergrond en geschil in feitelijk instanties

Derco c.s., eisers tot cassatie, hadden een overeenkomst van opdracht gesloten met de maatschap, een van de verweerders in cassatie. Op enig moment hebben Derco c.s. de overeenkomst van opdracht ontbonden.

Derco c.s. hebben in deze procedure onder meer gevorderd voor recht te verklaren dat de overeenkomst van opdracht terecht is ontbonden. In hoger beroep hebben Derco c.s. aanvullend gevorderd dat de maatschap wordt veroordeeld om de aan haar betaalde voorschotten op het honorarium terug te betalen.

Het hof heeft die vordering afgewezen, omdat de prestaties van de maatschap niet waardeloos zijn geweest en Derco c.s. dus geen recht hebben op terugbetaling van de voorschotten.

De Hoge Raad

Derco c.s. stellen cassatieberoep in. In het middel wordt onder meer geklaagd dat het hof met bovengenoemd oordeel buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen is getreden. Deze klacht slaagt.

De Hoge Raad overweegt dat een ontbinding van een overeenkomst partijen ingevolge art. 6:271 BW bevrijdt van de daardoor getroffen verbintenissen. Voor zover de overeenkomsten al zijn nagekomen, blijft de grond voor nakoming in stand, maar ontstaat voor partijen een verbintenis om de prestaties die zij al hebben ontvangen ongedaan te maken.

Sluit de aard van de prestatie uit dat zij ongedaan gemaakt wordt, dan treedt daarvoor een vergoeding in de plaats (art. 6:272 lid 1 BW). Heeft de prestatie niet aan de verbintenis beantwoord, dan wordt de vergoeding beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger daadwerkelijk heeft gehad op het tijdstip van ontvangst (art. 6:272 lid 2 BW). Stelplicht en bewijslast ter zake rusten conform de hoofdregel van art. 150 Rv op de schuldeiser van de waardevergoedingsvordering.

In dit geval heeft Derco c.s. met een beroep op een ongedaanmakingsverplichting terugbetaling gevorderd van de voorschotten die zij aan de maatschap hebben betaald. De Hoge Raad wijst erop dat de maatschap hiertegenover geen stellingen heeft aangevoerd over het bestaan en de omvang van een waardevergoedingsvordering als bedoeld in art. 6:272 BW voor de door haar verrichte diensten. Evenmin heeft de maatschap aangevoerd dat een dergelijke vergoeding in mindering moet worden gebracht op het aan Derco c.s. terug te betalen bedrag.

Dat leidt de Hoge Raad tot het oordeel dat het hof in strijd met art. 24 Rv het verweer van de maatschap heeft aangevuld door te oordelen dat terugbetaling van de voorschotten niet voor de hand ligt, omdat niet kan worden gezegd dat de prestatie van de maatschap waardeloos is geweest.

Afdoening

Volgt vernietiging en verwijzing. Dat is grotendeels in lijn met de conclusie van A-G Van Peursem. De advocaat-generaal had de Hoge Raad geadviseerd om de zaak op het punt van de terugbetaling van de voorschotten zelf af te doen.

Share This

Cassatieblog.nl