HR 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6693 (Erdem/Rabobank)
Een assurantietussenpersoon mag in het algemeen afgaan op de juistheid van een mededeling van zijn opdrachtgever dat is voldaan aan de uit de polis voortvloeiende verplichtingen tot het nemen van preventiemaatregelen. Behoudens bijzondere omstandigheden gaat zijn zorgplicht dan ook niet zo ver dat hij dient te controleren of die mededeling juist is.
In deze zaak is de bank opgetreden als assurantietussenpersoon. Door bemiddeling van de bank had verweerster in cassatie onder andere haar huurdersbelang, inventaris en voorraad van haar meubelmakerij verzekerd bij een verzekeraar. Deze verzekeraar had voorlopige dekking verleend. Na een inspectie waren tussen verweerster en de verzekeraar enkele “preventieafspraken” gemaakt, onder andere over een alarmsysteem dat aan bepaalde vereisten moest voldoen en dat moest worden uitgebreid met een rookmelding. Die afspraken had verweerster op 8 april 2003 ontvangen en voor gezien getekend. In een brief van 23 april 2003 had de bank verweerster meegedeeld dat de preventieafspraken voor 1 juni 2003 geregeld dienden te zijn. Verder vermeldde de brief: “Voor wat betreft het inbraakrisico deel ik u nog mede dat het voor de dekking noodzakelijk is dat er een alarmsysteem niveau ES aanwezig en in werking is. Zolang er geen alarmsysteem is, is er geen dekking voor het inbraak/vandalismerisico.”
Het voorgeschreven alarmsysteem was nog niet volgens de gemaakte afspraken aangepast, toen op 23 augustus 2003 een brand het bedrijf van verweerster geheel verwoestte. Voor de schade als gevolg van deze brand, heeft de verzekeraar de dekking ontzegd.
Verweerster in cassatie heeft vervolgens de bank als assurantietussenpersoon aangesproken Daaraan legde zij ten grondslag dat de bank tekort was geschoten in de op haar rustende zorgplicht. Volgens verweerster in cassatie had de bank met de brief van 23 april 2003 de indruk gewekt dat (slechts) het inbraakrisico niet was gedekt, maar dat geen probleem bestond ten aanzien van de dekking van het brandrisico.
De rechtbank heeft de inhoud van de bewuste brief van de bank aangemerkt als onjuist althans onvolledig, omdat de brief slechts melding maakt van de gevolgen voor dekking van het inbraakrisico, niet voor dekking van het brandrisico. Dat leidde echter niet tot toewijzing van de vordering, omdat deze enkele omstandigheid volgens de rechtbank in dit geval niet leidde tot het oordeel dat de bank niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon betaamt. In hoger beroep heeft het hof dit vonnis vernietigd en de vordering alsnog toegewezen. Dat oordeel blijft in cassatie niet in stand.
De Hoge Raad verwijt het hof zich uitsluitend te hebben gebaseerd op de inhoud van de brief van 23 april 2003 en andere omstandigheden niet in zijn oordeelsvorming te hebben betrokken. Het hof is volgens de Hoge Raad voorts buiten de rechtsstrijd van partijen getreden. De rechtbank had geoordeeld dat het er om ging hoe verweerster in cassatie de inhoud van de brief van de bank heeft begrepen en hoe zij die redelijkerwijs heeft mogen begrijpen. Dat oordeel was in hoger beroep niet bestreden, zodat het hof dit oordeel, anders dan het volgens de Hoge Raad heeft gedaan, tot uitgangspunt had moeten nemen.
Ten slotte had het hof geoordeeld dat in het midden kon blijven of, zoals de bank had gesteld, verweerster in cassatie op 23 juni 2003 aan de bank heeft meegedeeld dat aan alle preventiemaatregelen was voldaan. Reden was dat de bank volgens het hof niet zonder meer op de juistheid van “een dergelijke vage mededeling” van verweerster had mogen afgaan. De hiertegen gerichte klacht acht de Hoge Raad gegrond:
“3.10 (..) Een assurantietussenpersoon mag in het algemeen afgaan op de juistheid van een mededeling van zijn opdrachtgever dat is voldaan aan de uit de polis voortvloeiende verplichtingen tot het nemen van preventiemaatregelen. Behoudens bijzondere omstandigheden gaat zijn zorgplicht dan ook niet zo ver dat hij dient te controleren of die mededeling juist is. Indien het hof geoordeeld heeft dat de bank desalniettemin in dit geval diende te controleren of [verweerster] inderdaad aan alle preventiemaatregelen had voldaan omdat de mededeling van [verweerster] (te) “vaag” was, behoefde dat oordeel nadere motivering om begrijpelijk te zijn.”.
Verweerster is in cassatie bijgestaan door Hans van Wijk en de auteur.