Selecteer een pagina

HR 15 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:889

(i) Een regresvordering uit hoofde van art. 7:961 lid 3 BW ontstaat op het moment dat een verzekeraar de schade van de verzekerde vergoedt voor meer dan zijn deel.
(ii) Een regresvordering uit hoofde van art. 7:961 lid 3 BW kan worden beschouwd als een rechtsvordering tot vergoeding van schade in de zin van art. 3:310 lid 1 BW.
(iii) De verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW vangt voor iedere afzonderlijke regresvordering aan op de dag volgend die waarop de desbetreffende regresvordering is ontstaan en opeisbaar is geworden.

Achtergrond

Deze zaak gaat over (de gestelde verjaring van) een regresvordering (ex art. 7:961 lid 3 BW) tussen twee verzekeraars. Reaal heeft als voormalig aansprakelijkheidsverzekeraar van een ziekenhuis op basis van coulance drie uitkeringen gedaan aan een patiënt van dat ziekenhuis. De patiënt had als gevolg van (een arts van) dit ziekenhuis schade opgelopen. Het betreft een (voorschot)betaling op 15 juni 2001 en 24 oktober 2005 en een zogenaamde “slotuitkering” op 11 mei 2006. Reaal heeft vervolgens getracht voor de slotuitkering regres te nemen op Achmea – inclusief de inmiddels daarover verschuldigde rente – omdat niet Reaal, maar Achmea dekking zou bieden voor de schade. Reaal heeft hiertoe, kort gezegd, gesteld dat de schade van de patiënt is ontstaan tijdens de looptijd van de door het ziekenhuis met Achmea gesloten aansprakelijkheidsverzekering en daardoor onder de polis van Achmea gedekt is. Omdat een andere polis dekking biedt, biedt de polis van Reaal geen dekking.

Achmea heeft zich hiertegen verweerd, onder meer met een beroep op verjaring. Het hof heeft het beroep op verjaring verworpen en voor recht verklaard dat Achmea uit hoofde van art. 7:961 lid 3 BW ten volle draagplichtig is jegens Reaal. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat Achmea pas per 1 augustus 2012 in verzuim is geraakt en de gevorderde rente per die datum toegewezen. Achmea komt in cassatie (onder meer) op tegen het oordeel van het hof over de verjaring. Reaal richt klachten tegen het oordeel van het hof over het verzuim (en de wettelijke rente). In cassatie staan de volgende twee (rechts)vragen centraal:

(i) Op welk moment ontstaat een regresvordering uit hoofde van art. 7:961 lid 3 BW?

(ii) Wanneer vangt de verjaringstermijn van een dergelijke regresvordering aan, in het bijzonder als de verzekeraar die meer heeft voldaan dan het deel dat hij moest dragen op verschillende momenten betalingen aan de verzekerde heeft verricht?

Het ontstaan van een regresvordering uit hoofde van art. 7:961 lid 3 BW

Indien dezelfde schade door meer dan een verzekering wordt gedekt, of indien de schade door een verzekeraar onverplicht wordt vergoed, terwijl dezelfde schade door een andere verzekering wordt gedekt, hebben verzekeraars op grond van art. 7:961 lid 3 BW onderling verhaal opdat ieder zijn deel draagt, naar evenredigheid van de bedragen waarvoor een ieder afzonderlijk kan worden aangesproken.

De Hoge Raad wijst op de tekst van strekking van art. 7:961 lid 3 BW en oordeelt (met verwijzing naar de parlementaire geschiedenis) dat de regresvordering van de ene verzekeraar op de andere verzekeraar als bedoeld in die bepaling ontstaat op het moment dat een verzekeraar de schade van de verzekerde vergoedt voor meer dan zijn deel. Het is immers aan een dergelijke betaling dat de wet het ontstaan van de regresvordering verbindt, aldus de Hoge Raad.

De verjaring van een regresvordering uit hoofde van art. 7:961 lid 3 BW

De Hoge Raad maakt vervolgens duidelijk dat (in cassatie terecht niet is bestreden het oordeel van het hof dat) een regresvordering uit hoofde van art. 7:961 lid 3 BW kan worden beschouwd als een rechtsvordering tot vergoeding van schade in de zin van art. 3:310 lid 1 BW.

Ingevolge art. 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Uit het in 2012 gewezen arrest ASR/Achmea (besproken in CB 2012-76) volgt dat de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW niet eerder een aanvang kan nemen dan op de dag na die waarop de regresvordering opeisbaar is geworden en dus is ontstaan.

Nu een regresvordering als bedoeld in art. 7:961 lid 3 BW ontstaat op het moment dat een verzekeraar de schade aan de verzekerde vergoedt voor meer dan zijn eigen deel, vangt de verjaringstermijn voor deze regresvordering dan ook niet eerder aan dan op de dag na die waarop de desbetreffende verzekeraar de schade aan de verzekerde heeft vergoed voor meer dan zijn deel. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook indien voordien reeds bekend is dat de schade geleden zal worden en wie de aansprakelijke persoon is. Dit brengt mee dat:

“(…) de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW voor iedere afzonderlijke regresvordering aanvangt op de dag volgend op die waarop de desbetreffende regresvordering is ontstaan en opeisbaar is geworden.”

De Hoge Raad verwerpt daarmee de klachten van Achmea. A-G Hartlief was een andere mening toegedaan. Hij concludeerde dat het hof over het hoofd had gezien dat de Hoge Raad in het ASR/Achmea-arrest aan het oordeel dat de regresvordering van een hoofdelijk verbonden schuldenaar pas ontstaat op het moment dat hij de schuld aan de schuldeiser voldoet voor meer dan hem in de verhouding tot de andere (schuldenaren) aangaat en dat dan ook de verjaringstermijn een aanvang neemt, (in rov. 3.7.2) heeft toegevoegd dat een verjaringstermijn die is gaan lopen mede geldt voor de vergoeding van schade waarvan de benadeelde redelijkerwijs kon verwachten dat hij die als gevolg van dezelfde schadeveroorzakende gebeurtenis zou kunnen gaan lijden, omdat in zoverre sprake is van afzonderlijke elementen van de reeds ingetreden schade. De Hoge Raad maakt duidelijk dat het ASR/Achmea-arrest (voor de situatie die zich in deze zaak voordoet) niet op die manier kan worden uitgelegd:

“Opmerking verdient nog dat, zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 3.6.2 is overwogen, voor een regresvordering uit hoofde van art. 7:961 lid 3 BW niet geldt wat in het arrest ASR/Achmea aan het slot van rov. 3.7.2 is overwogen. Die overweging – waarin wordt verwezen naar HR 19 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3686 en HR 10 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7041 – brengt tot uitdrukking dat indien reeds daadwerkelijk schade is geleden, zodat een opeisbare schadevergoedingsvordering bestaat, die vordering mede omvat de toekomstige schadeposten die als afzonderlijke elementen van dezelfde doorlopende schade moeten worden gezien, en voorzienbaar zijn. Ook voor die schadeposten bestaat dan dus reeds een opeisbare vordering tot schadevergoeding. Die overweging ziet dan ook niet op een rechtsvordering die nog niet is ontstaan.”

Dit arrest laat dus zien dat door voorschot- c.q. deelbetalingen door de ene verzekeraar separate regresvorderingen op de andere verzekeraar kunnen ontstaan, waarvoor separate verjaringstermijnen gaan lopen.

Het oordeel van het hof over het verzuim van Achmea is onvoldoende gemotiveerd

Reaal komt in cassatie op tegen ’s hofs oordeel dat Achmea (pas) door de brief van Reaal van 26 juni 2012 per 1 augustus 2012 is verzuim is geraakt. Volgens Reaal heeft het hof met dit oordeel miskend dat Reaal in eerste aanleg heeft aangevoerd dat Achmea voorafgaand aan de betaling van de slotuitkering door Reaal kenbaar heeft gemaakt dat zij niets onder haar polis zou betalen en dat dit betekent dat het verzuim op grond van art. 6:83, aanhef en onder c, BW vanaf de betaling van de slotuitkering op 11 mei 2006 is ingetreden zonder ingebrekestelling.

Deze klacht slaagt. De Hoge Raad oordeelt dat in het licht van bedoelde stellingen het oordeel van het hof dat Achmea (door de brief van 26 juni 2012) eerst per 1 augustus 2012 in verzuim is geraakt, onvoldoende gemotiveerd is.

Volgt verwerping in het principale cassatieberoep en vernietiging en verwijzing in het incidentele cassatieberoep.

Reaal is in cassatie bijgestaan door Karlijn Teuben en de auteur en in feitelijke instanties door Patrick van der Vorst (VanNiekerkCieremans Advocaten).

Cassatieblog.nl

Share This